
65.000.000 miljoen jaar vChr – 250.000 miljoen jaar vChr
Cenozoïcum[bewerken]
Het Cenozoïcum, de era van het nieuwe leven, is de era waarin we ons nu bevinden en waarin de zoogdierenbegonnen te domineren en uiteindelijk de mens opkwam. Na het einde van het Krijt koelde de Aarde af en daalt het zeeniveau tijdens het Paleoceen. Het daaropvolgende Eoceen werd juist gekenmerkt door een warmer klimaat. In deze periode braken de continenten Antarctica en Australië ten slotte los van elkaar, waardoor er rond 35 Ma een circumpolaire zeestroming rond Antarctica ontstond. Door de geïsoleerde positie van dit continent op de geografische zuidpool, raakte het bedekt met een permanente ijskap, waardoor het eustatische zeeniveau na het Eoceen weer daalde.
Alpiene gebergtevorming[bewerken]
In het Cenozoïcum vonden twee belangrijke fases van gebergtevorming plaats. De vorming van de Amerikaanse cordillera‘s (de Laramide-orogenese waardoor de Rocky Mountains zijn ontstaan) was al begonnen in het Mesozoïcum en is een voortdurend proces dat tegenwoordig doorgaat.
Daarnaast zorgde de noordwaartse beweging van Afrika en India voor het sluiten van de Tethysoceaan en uiteindelijk de Alpiene orogenese, waarbij een groot aantal gebergten werd gevormd, van de Atlas en de Pyreneeën in het westen tot de bergen in Zuidoost-Azië in het oosten, waaronder ook de Alpen, Zagros en Himalaya‘s. De vorming van deze gebergten vond plaats in de afgelopen 50 miljoen jaar, in het oosten door de collisie van Azië met het Arabisch Schiereiland en India, in het westen door het naar elkaar toe bewegen van Afrika en Europa, waarbij een aantal microcontinenten (zoals Apulia, dat uit de “laars” van Italië bestaat) dat tussen de twee inlag met Europa collideerde. Ook tegenwoordig gaat deze fase van gebergtevorming nog door.
Tekening van Hyracotherium, een voorouder van het paard. Onder de paardachtigen ontwikkelden zich, net als bij veel andere groepen zoogdieren, in de loop van het Tertiair grotere soorten.
Evolutie van zoogdieren[bewerken]
Synapsiden, de voorouders van de zoogdieren, verschenen al in het Perm. Men neemt aan dat de dominantie van de dinosauriërs de ontwikkeling van zoogdieren in het Mesozoïcum heeft tegengehouden. Nadat de dinosauriërs uitstierven en het klimaat in het Paleoceen kouder werd, waardoor zoogdieren een voordeel hadden ten opzichte van koudbloedige dieren, raakte hun evolutie in een fase van snelle radiatie. Er ontstonden steeds grotere soorten. De laatste gemeenschappelijke voorouder van alle primaten leefde waarschijnlijk rond 63 Ma, slechts 2 miljoen jaar na het uitsterven van de dinosauriërs.[52] Tijdens het Laat-Eoceen (rond 34 Ma) keerden sommige zoogdieren terug naar het water waar ze weer vinnen ontwikkelden. Een voorbeeld is Basilosaurus, de dolfijnen en walvissenstammen van soortgelijke dieren af.