Domweg gelukkig in de dapperstraat JC Bloem

J.C. Bloem, ‘De Dapperstraat’ (uit: Quiet Though Sad, 1947)

Een ik-persoon is lyrisch over de stad, ten opzichte van de natuur. Maar zelfs die lyriek is uiteindelijk overbodig. Een regenachtige morgen in een volkswijk kan ook al inspiratie genoeg bieden voor geluk.


DE DAPPERSTRAAT

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.


Analyse

A. parafrase

(korte samenvatting van het gedicht)

Een ik-persoon is lyrisch over de stad, ten opzichte van de natuur. Maar zelfs die lyriek is uiteindelijk overbodig. Een regenachtige morgen in een volkswijk geeft zelfs al inspiratie genoeg voor geluk. Het zit hem in de kleine dingen: en niet te veel verwachtingen hebben.

B. versleer

(herkennen, benoemen en het op waarde schatten van stijlelementen en beeldspraak)

De Dapperstraat is een traditioneel gedicht (sonnet) met een vast metrum en rijmschema.

1. strofenbouw

kwatrijn (4 regels)
kwatrijn (4 regels)
(volta: wending)
terzet (3 regels)
terzet (3 regels)

Typen strofen (theorie)

Een gedicht is vaak opgebouwd in ‘alinea’s’: strofen:

een strofe van twee regels :          distichon

een strofe van drie regels  :          terzet

een strofe van vier regels  :          kwatrijn

een strofe van zes regels   :           sextet (soms twee terzetten)

een strofe van acht regels :           octaaf (soms twee kwatrijnen)

Een aparte dichtvorm met een vaste strofebouw is het zogeheten sonnet. Het sonnet (of klinkdicht) heeft altijd als strofebouw:

kwatrijn

kwatrijn

terzet

terzet

Tussen het tweede kwatrijn (ook wel het octaaf) en het eerste terzet of tussen de twee terzetten (ook wel het sextet) kan een wending in het gedicht zitten, de zogeheten volta of chute.

2. Rijm

Er sprake van 3 soorten eindrijm
Mannelijk (1-lettergreep) : land –  krant
Vrouwelijk (2-lettergrepen): legen – wegen
Slepend:
(Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgen nog twee onbeklemtoonde lettergrepen): legen – ertegen , wegen – bewegen

Halfrijm door assonantie
(gelijkheid van de klinkers van de beklemtoonde lettergrepen (of klinkerrijm))
tevredenen en legen, stedelijke wegen.

Halfrijm door alliteratie
(gelijkheid van de medeklinkers (of medeklinkerrijm).
miezerige morgen, domweg dapperstraat, langs de lucht.

Soorten rijm (theorie)

Veel gedichten rijmen, maar rijm is niet per se noodzakelijk voor poëzie. Met name in moderne gedichten ontbreekt het rijm vaak. We onderscheiden de volgende vormen van rijm:

Eindrijm        :           De woorden aan het einde van een versregel
                                    rijmen op een ander woord dat ook aan het einde
                                   van een versregel staat.

  1. volrijm      :          Een woord rijmt volledig op een ander woord. Er zijn drie
                                 vormen van volrijm:

mannelijk rijm:          Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt geen
                                   andere lettergreep meer: gaan – staan.
vrouwelijk rijm:         Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt nog één
                                   onbeklemtoonde lettergreep: waaien – draaien.

slepend rijm:             Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgen nog
                                   twee onbeklemtoonde lettergrepen: kinderen – hinderen.

2) klinkerrijm/assonantie    Alleen de klinkers van de woorden rijmen:
                                               lief – diep.

3) acconsonerend rijm        Er is alleen een overeenkomst tussen de
                                               medeklinkers: mist – kust.

Binnenrijm   :           Binnen een en dezelfde versregel rijmen woorden op
                                   elkaar.

                                   Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met geweld!

                                                                                 (Adriaen Valerius)

Middenrijm  :           Woorden midden in de versregel rijmen op
                                   overeenkomstige geplaatste woorden in de volgende
                                   regel.
                       
                                   T’en syn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
                                   Noch die verraderlijck u togen voort gericht
                                   Noch die versmadelyck u spogen int gezicht

Alliteratie     :           Bij alliteratie beginnen de woorden met dezelfde letter.
                                   Een enkele keer betreft dit alle woorden:

                                   Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan

                                   Alliteratie wordt door dichters soms gebruikt om
                                   bepaalde woorden die bij elkaar horen extra nadruk te
                                   geven:

3. Rijmschema

Het gedicht De Dapperstraat is een Italiaans sonnet met het volgende rijmschema:

abba (omarmend)
abba
cde (verspringend)
cde

Rijmschema’s (theorie)

  1. Rijmschema’s

Dichters gebruiken vaak eindrijm volgens een bepaald schema om versregels op elkaar te laten rijmen. Er zijn verschillende rijmschema’s die je herkent door elke nieuwe rijmklank een letter uit het alfabet te geven, beginnend bij a.

Gekruist rijm heeft het rijmschema abab.

Spleen

Ik zit mij voor het vensterglas (a)

onnoemelijk te vervelen. (b)

Ik wou dat ik twee hondjes was, (a)

dan kon ik samen spelen. (b)

Bron: Godfried Bomans

in: Michel van der Plas, Ongerijmde rijmen. (bloemlezing) (1954)

Gepaard rijm heeft het rijmschema aabb.

Een nieuwe lente en een nieuw geluid: (a)

Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit, (a)

Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht (b)

In een oud stadje, langs de watergracht – (b)

In huis was ’t donker, maar de stille straat (c)

Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat (c)

Nog licht, er viel een gouden blanke schijn (d)

Over de gevels in mijn raamkozijn. (d)

Bron: Herman Gorter, Mei. (fragment) (1978) (1e dr. 1889)

Omarmend rijm heeft het rijmschema abba.

’s Nachts hoorden wij in ’t holle huis (a)

de ratten rennen langs de binten. (b)

Zij scheurden spaanders van de plinten; (b)

In kasten viel de kalk tot gruis. (a)

Bron: Ida Gerhardt, ‘De ratten’ (fragment)

In: Zeven maal om de aarde te gaan. (2002)

Verspringend rijm heeft het rijmschema abcabc.

Hij staat in een tuin in de stad, (a)

alleen en verloren en groot, (b)

met wuivende kruin, en ’t geruis (c)

der winden door twijg en in blad, (a)

dit lied van verlangen en nood, (b)

is hoorbaar tot diep in het huis. (c)

Bron: Jan van Nijlen, ‘De populier’ (fragment)

In: Verzamelde gedichten (2003)

Sonnet         

Eerder is al gezegd dat het sonnet een aparte strofebouw kent (octaaf + sextet). Dat is ook het geval met  het rijmschema. Er is wat discussie mogelijk, maar doorgaans worden de volgende rijmschema’ als het oorspronkelijkst beschouwd:
                        abba abba cdc dcd  of abab abab cde cde

Sommigen noemen het eerste schema Siciliaans en het tweede Italiaans, maar ook daarover is discussie mogelijk.

Wat wel vaststaat, is dat er allerlei schemavarianten zijn ontstaan nadat Petrarca en Dante, de vaders van het sonnet, in de 13e eeuwse Italiaanse renaissance met deze dichtvorm  debuteerden. In de 16de eeuw ontstonden er met name in het sextet allerlei variaties in het rijmschema. De bekendste variatie is die van Shakespeare, die overigens ook dikwijls door Hooft werd gebruikt:

                        ababcdcdefef gg

Op welke plaats de volta precies voorkomt, is moeilijker te bepalen. Volgens sommigen is bij het Engelse sonnet geen sprake van een volta of chute, maar wel fungeert het eind-distichon vaak als een conclusie of pointe

Rondeel
Ook een rondeel kent een strakke strofebouw. Hierin worden hele regels herhaald. Meestal heeft het rondeel acht versregels en dan zijn de regels 1, 4 en 7 aan elkaar gelijk en de regels 2 en 8. Soms heeft een rondeel echter twaalf of dertien regels. Dan zijn meestal de regels 1, 7 en 12 of 13 dezelfde en 2 en 8. Rondelen klinken een beetje als liedjes.

(opdringerige mededeling: negeren )

Echt, het is de moeite waard om je te abonneren op mijn nieuwsbrief ‘waardevol op het web’
sakkerloot

>>Bekijk de online versie van de nieuwsbrief

Vul je e-mailadres in:

(verder lezen)


4. Ritme en metrum en versvoet

Antimetrie
(betekent dat het algemene metrum van het gedicht bewust (ter benadrukking van dat woord) dan wel onbewust doorbroken wordt; een lettergreep krijgt dan een klemtoon, terwijl hij deze volgens het metrum niet zou mogen krijgen of andersom)
In regel 11 komt antimetrie voor, het woord ‘opeens’ tussen komma’s verbreekt het ritme. Deze stijlgreep zorgt voor de nadruk op de bijzonderheid en kortstondigheid van ‘Wonderen’.

5. Enjambement
(Als een (dicht)regel afbreekt op de plaats waar de zin logischerwijze zou moeten doorlopen, omdat er geen natuurlijke pauze valt)
als ze, omrand/
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

6. Beeldspraak
Bij beeldspraak worden zaken uit de werkelijkheid met beeldend taalgebruik op een indirecte of figuurlijke manier omschreven. Zo kan de lezer zich iets goed voorstellen, vaak beter dan wanneer iets uit de werkelijkheid direct omschreven wordt. Met originele beeldspraak krijgen teksten en schrijvers een eigen stijl.

Metafoor

Beeldspraak die berust op vergelijking
r6  De in kaden vastgeklonken waterkant

Zuivere metafoor
In een zuivere metafoor wordt een vergelijking gemaakt, maar alleen het beeld wordt genoemd. Het object waar het beeld naar verwijst, is weggelaten
r 11. De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Zolderramen als beeld staan hier voor een schilderijlijsten.

Metonymia
Net als bij de zuivere metafoor wordt bij de metonymia wel het beeld maar niet het object genoemd. Groot verschil is, dat er géén overeenkomst is tussen het beeld en het object

7. Stijlfiguren
Een stijlfiguur is een opvallende, kenmerkende vorm (figuur) van uitdrukken (stijl). In tegenstelling tot beeldspraak hebben stijlfiguren niets met beelden, objecten of figuurlijk taalgebruik te maken; het zijn taaltrucjes.

Hyperbool
r3: Een stukje bos, ter grootte van een krant,
De vergelijking bos en krant is namelijk erg overdreven.

Antithesis
r11: Wonderen verborgen houden en daarna tonen is een tegenstelling.

Paradox
r13: Verregend, op een miezerigen morgen,
r14: Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
De schrijver is domweg gelukkig terwijl hij verregend is en in de stad loopt.

Rhetoriek
r2: En dan: wat is natuur nog in dit land?

Personificatie
r11: ‘Het leven houdt zijn wonderen verborgen tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat’

Inversie
(Onderwerp en persoonsvorm omkeren en een zinsdeel er voor zetten)
In de eerste en de een vierde zin van de eerste stofe; in de derde zin van de tweede strofe en de middelste zin in de derde en vierde strofe.

Litotes
(bevestiging door een ontkenning van het tegenovergestelde)
r ‘wie niet veel” in plaat van “niets”

Eufemisme
((spreek uit: uifemisme) is een verzachtende / nette manier van uitdrukken. Meestal doe je dat om iemand niet te kwetsen.)

Understatement
(Bij een understatement zeg je iets ook in voorzichtige bewoording, maar dan met spot.)

C. Interpretatie
( interpretatie van het gedicht, waarbij ook relevante stijlelementen en beeldspraak hun plek moeten krijgen)

Gelukkig worden zit hem in de kleine dingen: en niet te veel verwachtingen hebben.

Your Header Sidebar area is currently empty. Hurry up and add some widgets.