WAT KRIJG JE VAN ME, GER?
VAN JOU KRIJG IK ALLEEN MAAR VIEZE HANDEN…
Het is moeilijk te verkroppen. Ger gaat stoppen. Hij geeft de fakkel door aan de jeugd. Nooit meer dat silhouet achter het raam van zijn winkel op de Brink. 20 jaar lang een vertrouwd beeld. Ger in blauwe stofjas, een fiets aan de haak. Op de achtergrond een werkbank met gereedschap en bankschroef. Aan spijkers kransjes, heel veel kransjes. En daarboven een televisie met een of andere onbelangrijke koers in Zuid-Afghanistan.
Altijd die vermoeide blik als Ger opkeek wanneer je met je fiets de winkel binnenliep. Zijn handen zwart van het vet. Eerst nog even met een routineus gebaar afmaken waar hij mee bezig was en dan met vrolijke tegenzin naar je toe sloffen. Dan die ironische vraag, nog steeds met een chagrijnig gezicht: ‘Wat kan ik voor je doen, kampioen?’. Als ik dan iets geks antwoordde in de trant van: ‘Ger, je gelooft het niet… er is weer iets mis met mijn balhoofd… hij kraakt als de tering…’ klonk altijd die bulderende lach. ‘Ja, zeg, mister Mooorlin, van een krakende bal gaan we allemaal last krijgen…’
Ger Bikes, advies en racefietsen op maat
Jezus, dat ga ik missen. Niet alleen die bereidwilligheid van Ger om je direct te helpen met je fietsprobleem, maar ook die humor. En dat ritueel. ‘Nee, serieus Ger, hij kraakt als een oude deur, moet je horen.’ Ik bewoog demonstratief mijn stuur. ‘Godskolere,’ klonk het dan in onvervalst Jordanees, ‘wat een geknars, het lijkt mijn gebit wel… hier win je geen koers mee…’. Dan trok hij mijn oude Ridley uit mijn hand en zei: ‘Ik moet die lagers bekijken. Heb je voor morgen een andere fiets?’
Onze Ger kent namelijk zijn pappenheimers. Op zondag wordt er natuurlijk gekoerst, ook door wieleramateurs zoals ik… Als je je fiets moet achterlaten in de winkel maakt hij zich altijd druk of je wel mee kan doen met de wedstrijd die komende is. Dat is toch fantastisch? Kom daar eens om bij Kaptein of Tromm. Het zal ze worst zijn of je een wedstrijd gaat missen.
Ger is betrokken bij zijn klant. Ik durf wel te zeggen dat Ger de enige middenstander in Amsterdam en omstreken is die echt voor je klaar staat. Een uitstervend ras. Plaats je net voor een tijdrit je opzetstuurtje en draai je een bout lam? Een ritje naar Betondorp is genoeg. Hij haalt de fiets waarmee hij bezig is van de haken en maakt direct een aanpassing waarmee je weer vooruit kan. Dat is Ger ten voeten uit.
Als je nieuwe schoenplaatjes nodig hebt dan schuift hij ze nooit alleen over de toonbank zoals de meeste fietsenzaken doen. Nee, Ger vraagt dan altijd: ‘zal ik ze er ook even opzetten?’ En ook als hij dan een kwartiertje extra bezig is om die eeuwig dichtgeslibde boutjes van de plaatjes los te krijgen, wil hij van niks weten. ‘Wat krijg je van me,’ probeer ik dan altijd nog. Elk kwartier werken kost toch geld voor hem. Maar het antwoord is steevast: ‘Van jou krijg ik alleen maar vieze handen, meer niet…’.
God, wat zal ik die hangplek in Betondorp gaan missen. De werkplaats aan de Brink was eigenlijk een buurthuis voor oude mannen in lycra. Soms kwam je bij Ger stokoude Trappisten tegen als Mart D. die hem nog langer kende dan ik. En dan bleef je zo maar een half uur ouwehoeren, met koffie erbij. Ger genoot altijd van die ontmoetingen. Helemaal van de gespeelde rivaliteit tussen Mart en mij. Als Mart weg was zei ik altijd: ‘Draai dat achterwiel van Mart maar half vast. Dat scheelt morgen weer…’. Ger kwam niet meer bij. Dat wij als Trappisten maar een stelletje eigenzinnige wieleramateurs waren, maakte hem niets uit. Zelf een echte wielrenner (in de wielerpiste reed hij volgens mij met een contract) wist Ger natuurlijk veel meer van wielrennen. Hoe je een koers moest winnen. En hij had tenminste tegen echte profs gereden in de baan. Tegen Peter Post bijvoorbeeld. Je hing aan zijn lippen. Ger was met recht een echte ‘beroepsouwehoer’, zoals hij zelf een journalist van de Telegraaf liet optekenen. Zo kon hij plotseling zeggen: ‘Ik ben een fan van Kim Holland’ – Ger heeft een dekbedhoes van haar. Net zoals de verhalen van de kapper wist je nooit wat onzin was en wat echt gebeurd. Maar omdat het goed verteld werd, maakt dat niet uit. En vertellen kon Ger als geen ander.
Zo vertelde hij een keer dat hij in een film van Pim de la Parra had gespeeld. ‘Je weet wel, die regisseur van thrillers en seksfilms uit de jaren ’70.’ ‘Ja, ja, Ger, dat zal wel,’ zei ik ongelovig. ‘Ik zweer het je,’ riep hij met een twinkeling in zijn ogen, ‘niet ik speelde in de film maar een fiets van RIH. Die racefiets stond in de slaapkamer terwijl daar een stel van bil ging… De camera kwam er een paar keer langs en filmde de letters RIH op het frame. De eerste sluikreclame, jawel! Daar hebben wij aan meegedaan!’
Ger had volgens mij een zwak voor Trappisten. Het waren atypische wielrenners. Of zoals Ger ze noemde: ‘vreemde snuiters’. Als vreemde snuiter ontdekte ik zijn winkel in Betondorp. Want Trappisten kregen volgens ons clubblaadje 10% korting. Zelf volledig onbekend met de geheimen van een rem- en schakelsysteem van een wielrenfiets, liet ik al snel alles bij Ger doen. Zo’n 6 jaar geleden liet ik ook mijn eerste GER op maat maken. Het werd mijn eerste fiets van carbon. Ik kreeg alle ruimte en begeleiding om op mijn frame mijn eigen belettering en beeldlogo te mogen plaatsen. De kleur bepaalde mijn vrouw. Ger deed nergens moeilijk over. Het bouwproces was al een feest op zich. Met de nodige humor adviseerde hij over houding en de beste materialen die pasten bij mijn rijstijl. Mijn fietsvrienden zeiden namelijk dat ik rij als een blok beton uit Watergraafsmeer. Ger kwam niet meer bij van het lachen. En dat namen we als rijstijl dan maar als uitgangspunt. Een fiets voor iemand met domme kracht. Want alleen een maatfiets is een echte koersfiets. Als domme renner kreeg ik dus wat ik verdiende. Alleen aan veldrijden had GER een broertje dood. Eigenlijk wilde hij je niet helpen met je CX. Onder protest verkocht hij de laatste tijd toch maar die lelijke banden met noppen als de Griffo en de Baby Limus. Alleen omdat zijn wegrenners er om vroegen.
‘Godskolere, wat doen jullie toch met die fietsen’, riep hij een keer uit, toen ik met de zoveelste gebroken derailleur voor hem stond na een DNF in de cross van Nes aan de Amstel. ‘Je bent al de derde die hier om nieuw materiaal komt vragen. Ik ben Sinterklaas niet. Ik heb niks meer liggen dus ik moet bestellen. Hou dat spul toch eens heel. Dit is toch geen fietsen meer!’
Toen ik eenmaal op een echte GER reed, wist ik pas wat fietsen was. Ik werd een beetje een evangelist van het merk. Iedereen die ik kende raadde ik een GER aan. Dat is natuurlijk het mooiste wat je kan bereiken als fietsmerk. Daar kan Ger trots op zijn. Ik weet niet of zijn opvolger dat gaat lukken. Dat moet zich allemaal nog gaan bewijzen.
Christuszielen! Het lijkt wel of onze Ger dood is. Maar dat is natuurlijk niet zo. Het schijnt dat hij zelfs parttime in de winkel aanwezig blijft. Eens kijken hoe lang hij dat uithoudt tussen de nieuwlichters uit West. Zij zullen zijn ouderwetse werkplaats hoe dan ook gaan ‘pimpen’. Rapha-fietskleding, renners met oorbellen, geneuzel over bike-fitting en wattage-meters. Brrrr… Dat wordt mij wat aan de Brink. Praatjes over FTP en voedingsschema’s, dat is niks voor Ger. Je rijdt een koers gewoon op een boterham met pindakaas. Piet van Nek, de beruchte stayer uit 1914 en een eindje verderop op de Nieuwe Ooster begraven, draait zich zeker om in zijn graf als dat koffiezetapparaat met cupjes Nutricia-koffiemelk gaat verdwijnen. Als ze maar geen havermelk gaan verkopen.