Inleiding
Wat is het Internet?
Het internet bestaat uit PC’s en servers die onderling met elkaar verbonden zijn. In de jaren ’60 is dit wereldwijde netwerk (het ‘web’) ontstaan uit het Arpanet, een door het Amerikaanse ministerie van Defensie ontwikkeld militair communicatie-netwerk. In verband met de dreiging van een atoomconflict met de SU moest een netwerk van onderling verbonden computers, ervoor zorgen dat een aantal strategische geografische posities in de VS met elkaar konden blijven communiceren, ook als er een positie zou uitvallen.
Later werd dit militaire netwerk voor algemeen gebruik uitgebreid door een groep Amerikaanse universiteiten, die onderling via computers pakketjes met informatie gingen rondsturen.
Professor Leonard Kleinrock slaagde er op 21 oktober 1969 als eerste in om via een computer op zijn Amerikaanse universiteit UCLA verbinding te maken met een computer in het Stanford Research Institute. Hij verstuurde het commando ‘LOGIN’. De L en de O werden probleemloos ontvangen, bij de G echter crashte het systeem. ‘LO’ was dus het eerste woord dat op het Arpanet, de voorloper van het internet, werd verzonden.

Kerntechnologie van het internet
Er ontstonden rond dit aanvankelijke primitieve netwerk in de loop der jaren verschillende protocollen en talen die de uitwisseling van informatie (data) tussen een server en het tonen van informatie op een PC, en de informatie-uitwisseling op het ‘web’ in het algemeen, gingen verbeteren:
1. computer-verbindingsprocotol (http:// en https:// )
2. computer-programmeer-talen als PHP (Hypertext Preprocessor) en ASP (Active Server Pages) om informatie op te kunnen halen uit een database die lokaal op een server draait (server-side);
3. een opmaaktaal HTML (HyperTextMarkupLanguage) en CSS (Cascading Style Sheets) zorgt dat de informatie leesbaar getoond wordt in een browser (blader-software) op de PC .
4. browser-software (Chrome, Edge) om webpagina’s op te vragen binnen het netwerk door in het adresvenster van de browser een domeinnaam (=IP-adres) in te vullen en indien er een webpagina (index.php) opgevraagd kan worden op de webserver met dat IP-adres, binnen een hiërarchie van geclusterde pagina’s /overzicht/pagina te kunnen bladeren vanaf een PC (client-side).
5. de scripttaal Javascript voor scripts die worden uitgevoerd in de webbrowser om specifieke functies op de webpagina (interactiviteit als het verzenden van een formulier) functioneel te maken.
6. Javascript wordt ondersteunt door JQuery: een vrije JavaScript-library voor dynamische en interactieve websites, onder andere voor het bewerken van het DOM (Het Document Object Model is een objectgeoriënteerde benadering van gestructureerde documenten zoals HTML: feitelijk een standaard voor een hierarchische notatie van de html-soep; zodat elk object waar iets mee moet gebeuren een vaste positie krijgt) en CSS en interactie met de webserver (ook bekend als AJAX)
7.
Het adresvenster in je browser: het IP-nr achter de domeinnaam
IP-nummer
Elke computer die is aangesloten op het internet of netwerk heeft een IP-nummer waarmee hij zichtbaar is voor alle andere computers op het internet. Men kan dit vergelijken met telefoonnummers. Om het mogelijk te maken dat computers elkaar kunnen vinden en identificeren, hebben deze hun eigen nummer nodig. Deze nummers zijn de IP-adressen. Een IP-adres is meestal gekoppeld op het internet aan een domeinnaam. Dat is feitelijk een letterreeks die makkelijker is te onthouden dan een cijferreeks. In het adresvenster van je browser kun je makkelijker een woord (zoals burkunk.nl) invullen dan het IP-adres dat gekoppeld is aan het domein burkunk.nl (34.240.160.162)
Maar een IP-adres kan ook gekoppeld zijn aan een internetverbinding. Dat is meestal de wifi router waarmee je contact zoekt via je ISP (internet service provider met het web). En natuurlijk het device waarmee je het internet opgaat via je wifi-verbinding heeft ook een interne IP-adres dat wordt toegewezen vanuit je router.
Het externe of publieke IP adres is het adres waarmee je aan internet bent verbonden; dit IP-adres is afhankelijk van je access provider. Dit IP adres is dus eigenlijk de buitenkant van je internet router.
In ons geval is dit de Ziggo-router van wifi: ISP Ziggo: 213.127.114.228
Dat is ons publieke IP-adres.
Intern, dus alle apparaten die binnenshuis met internet zijn verbonden, hetzij via een UTP kabel, hetzij via WiFi, hebben een eigen intern IP adres. Dit zijn IP adressen uit een privé reeks, meestal beginnend met 10.x.x.x, 172.16.x.x of 192.168.x.x. Deze interne IP adressen zijn niet routeerbaar en standaard niet te bereiken vanaf internet. Die worden toegewezen door de router dmv DHCP
(“Dynamic Host Configuration Protocol”)
Wij hebben via Ziggo als intern IP-adres: 192.168.68.xx.
Mijn iPhone binnen wifi bijv heeft 192.168.68.109
Mijn Mac Book PRo heeft 192.168.68.123
WifiMac 88:66:5a:03:5c:25
Structuur IP-adres
Het IP-adres is opgebouwd uit cijfers. Er is een officiële instantie die sinds het ontstaan van het internet deze cijfers toewijst. Het IANA. (Internet Assigned Numbers Authority)
Tot nu toe gebruikt men voornamelijk IP-adressen die bestaan uit 32 bits, het zogenaamde Internet Protocol versie 4-systeem (IPv4), maar met de groei sinds 1990 blijkt dit te weinig adressen op te leveren en gaat men over tot Internet Protocol versie 6 (IPv6) ontwikkeld, met IP-adressen bestaande uit 128 bits.
IPv4
In IPv4 is een IP-adres een reeks van 32 bits. De adresruimte van IPv4 bevat daarom maximaal 232 = 4.294.967.296 IP-adressen. Nu zijn er 7,6 miljard mensen op aarde dus dat is uiteindelijk te weinig.
Bovendien zijn een aantal IP-adressen gereserveerd als broadcastadres (begrijp ik niet), als testadressen en hebben sommige bedrijven en IT-providers veel meer nummers toegewezen gekregen dan zij gebruiken.
Het is gebruikelijk een IP-adres uit IPv4 op te delen in vier groepen van 8 bits en deze weer te geven in de vorm van door punten gescheiden decimale getallen, bijvoorbeeld 192. 0 .2 . 197 .
Dit is korter dan de 32 bits en eenvoudiger te lezen (begrijp ik niet). Elk van de vier getallen ligt tussen 0 en 255, beide inbegrepen. Voor de mens zijn zulke combinaties van vier getallen echter ook nog moeilijk te onthouden.
IPv6
Om het tekort aan geldige IP-adressen op te lossen heeft men het IPv6 gepresenteerd.
In IPv6 zijn er 128 bits beschikbaar voor een IP-adres, en is de theoretische bovengrens dus 2128 ≈ 3,4 ×1038 IP-adressen. Net als bij IPv4 geldt dat in de praktijk weer adressen gebruikt worden als netwerkadres en broadcastadres, maar evengoed is het aantal toe te kennen IP-adressen hiermee enorm groot: triljarden adressen per persoon.
In het IPv6 protocol hanteert men een andere notatie dan de vier groepen cijfers: IPv6-adressen zijn 128 bits lang en worden normaal geschreven als 8 groepen van 4 hexadecimale cijfers, gescheiden door dubbele punten:
2001:| 0db8|:85a3: | 0000😐 1319:| 8a2e😐 0370:| 7344
is een geldig IPv6-adres.
De domeinnaam in het website-adres: Domain Name Server (DNS) en de Time To Live (TTL) waarde
Het Domain Name System (DNS) is het systeem en netwerkprotocol dat op het internet gebruikt wordt om namen van computers naar numerieke adressen (IP-adressen) te vertalen en omgekeerd. Hoewel dit “vertalen” genoemd wordt, is het niet meer dan opzoeken van namen in tabellen waaraan nummers gekoppeld zijn.
DNS is een client-serversysteem: een opvrager (client) gebruikt het DNS-protocol om aan een aanbieder (DNS-server van je provider waarbij je een domeinnaam host) een naam of adres op te vragen, waarop die server een antwoord terugstuurt. Het opzoeken van een nummer bij een naam wordt forward lookup genoemd; het opzoeken van een naam bij een nummer reverse lookup.
De meeste providers hebben een primary (eerste) name server en een secondary (tweede) name server, het is ook mogelijk dat een provider meer dan twee name servers heeft. Mijndomein heeft er bijv. 3: nsn1.mijndomein.nl, nsn2.mijndomein.nl en nsn3.mijndomein.nl

Het Domain Name System wordt gevormd door name servers. Elke name server is verantwoordelijk voor een bepaald gebied. Dit werkt als volgt:
- Wanneer je een nieuwe domeinnaam intypt in je adresbalk dan zal je browser verbinding gaan maken met de primary name server. Dit zal bijna altijd de name server van je internetprovider zijn.
- De domeinnaam word achterstevoren uitgelezen. Bijvoorbeeld: com.alphamegahosting.www. Net als bij telefoonnummers vertelt het eerste nummer naar welk land je belt.
- De domeinnaamserver (nameserver) voert regelmatig een update uit (DNS-update), zodat hij weet waar de domeinnamen te vinden zijn.
- Deze informatie slaat de nameserver op en dan weet hij direct welke server er verantwoordelijk is voor een domeinnaam.
- Als je een domeinnaam dan opvraagt, zal de nameserver een IP-nummer als reactie geven.
- De nameserver geeft dit nummer dan door aan de provider en zo weet hij waar hij de domeinnaam kan vinden.
- De webserver laat nu de pagina zien in jouw browser.
Het hele proces duurt maar een paar seconden. Dit is natuurlijk afhankelijk van de snelheid van je internet verbinding. Een Domein Naam Systeem onthoudt de informatie een paar dagen. Daarna, als er weer een nieuwe aanvraag voor die domeinnaam is, doet hij weer een update.
DNS in praktische implementaties bestaat uit drie onderdelen:
- De stub resolver
- De caching/recursing resolver (ook wel recursor genoemd)
- De authoritative nameserver
Het opzoeken van data met behulp van DNS wordt in de regel een lookup genoemd. Software, zoals een webbrowser, die een lookup wil doen vraagt dit aan de stub resolver. Dit is relatief simpele software die, afhankelijk van de configuratie, de vraag kan stellen aan een recursor of eerst kan kijken in een bestand (zoals het o.a. Unix-afgeleiden bekende /etc/hosts).
Bij het opzoeken van een domein wordt begonnen op het hoogste niveau (root genaamd) en daarna wordt steeds specifieker gezocht. Bij het zoeken naar een domein wordt meteen aan de DNS-rootserver gevraagd voor bijvoorbeeld nl.wikipedia.org. Er is geen tussenstap waarbij alleen om org gevraagd wordt. Het is immers theoretisch mogelijk dat de rootserver zelf al het antwoord voor nl.wikipedia.org weet. Zo weten rootservers bijvoorbeeld wel het antwoord voor a.root-servers.net. In de regel zal door de DNS-rootserver echter wel verwezen worden naar de nameservers voor org. Deze zou in het geval van nl.wikipedia.org dan verwijzen naar de nameservers voor wikipedia.org die vervolgens het antwoord weten.Vereenvoudigde weergave van recursie bij het resolven van nl.wikipedia.org
Deze servers waar de recursor vragen aan kan stellen zijn de authoritative nameservers. Deze zijn ook relatief dom en geven simpele antwoorden. Deze antwoorden zijn vaak in bestanden of in een database opgeslagen. Een authoritative nameserver kan een antwoord geven, wat zowel een verwijzing naar een andere server of een direct antwoord op de vraag kan zijn.
Zowel de recursor als de authoritative nameserver worden vaak samen DNS-server genoemd. Het is mogelijk om deze beide functies te combineren in één programma. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan in BIND, een van de bekendste en meest gebruikte DNS-servers.
Het DNS-record
Data in DNS wordt opgeslagen in een Resource Record. Een resource record bevat een type, een TTL, een naam en data. De data kan bijvoorbeeld een IP-adres zijn of een andere naam. Dit is afhankelijk van het type van het resource record. Bij de Provider die je domeinnaam host kun je je eigen DNS-records beheren.
Veel voorkomende types zijn:
- SOA Start-Of-Authority, met instellingen voor het (sub)domein, zoals TTL (Time-To-Live), serienummer, primaire server, responsible person
- A voor het bepalen van het IPv4-adres bij een naam
- AAAA voor het bepalen van het IPv6-adres bij een naam
- CNAME Canonical name voor het configureren van alias van een A of AAAA record
- PTR voor het bepalen van een naam bij een IPv4- of IPv6-adres (zie verder bij Omgekeerde lookups)
- MX voor het bepalen van de mailservers voor een domein, waarbij elke mailserver een eigen prioriteit toegewezen krijgt
- NS voor het aangeven welke nameservers de authoritative nameservers zijn (ook gebruikt voor het verwijzen naar andere nameservers)
- TXT aanvankelijk gebruikt voor ieder door de gebruiker gewenst commentaar. Nu mede in gebruik door het SPF anti-spam initiatief.
- SRV een relatief nieuw record dat gebruikt wordt om services aan te duiden.
- DKIM een relatief nieuw record dat wordt gebruikt om de authenticiteit van e-mail te kunnen valideren. Grote partijen zoals Gmail maken inmiddels van deze ‘DomainKeys Identified Mail (DKIM)’ gebruik.
DNS wordt ook gebruikt in het SMTP-protocol om de mailservers voor een domein op te zoeken, de computers die de e-mail ontvangen die aan de desbetreffende organisatie geadresseerd is.
Time To Live (TTL)
Korte time-to-livewaarden kunnen zorgen voor een grotere belasting op de autoritatieve nameserver, maar ze kunnen nuttig zijn wanneer het adres van een belangrijke service (zoals een webserver of een MX-record) wordt veranderd. DNS administratoren verlagen vaak de TTL van zo’n adres voordat het verandert om overlast voor de gebruikers te minimaliseren. Bij een lancering van een nieuwe site (gehost op een nieuwe server met een ander IP adrs) zal door een korte TTL het website-adres dat standaard naar het oude IP-adres verwijst nog maar kort in de lucht zijn. De tijd dat het adres naar het oude ip nummer verwijst is dan verkort naar een paar uur.
Het adresvenster in je browser: HTTP:// en HTTPs://
HTTP://
< Het internetprotocol http:// (Hypertext Transfer Protocol) zorgt ervoor dat een een browser op een PC een html-pagina kan opvragen die zich op een server bevindt elders. Via het HTTP-protocol zijn de manieren en regels afgesproken waarop computers met elkaar kunnen praten en informatie kunnen uitwisselen via het internet. Alle browsers (programma’s waarmee je website kunt bezoeken) en webservers (computers waar de website wordt gehost) praten volgens dit protocol
Dit protocol is gericht op het presenteren van informatie, maar houdt zich minder bezig met de manier waarop informatie van de ene plaats naar de andere wordt overgedragen. Dat betekent dat HTTP onderschept en mogelijk gemanipuleerd kan worden, waardoor zowel de informatie als de ontvanger ervan kwetsbaar worden. Zo kunnen bijvoorbeeld e-mail en NAW gegevens of een creditcard nummer die je in een formulier op een website in jouw persoonlijke browser op je PC invult en verzendt naar de server, via het standaardprotocol http:// makkelijk door de buitenwereld worden opgevangen. Daarvoor is https in de jaren ’10 van de 21ste eeuw geïntroduceerd om de domeinnamen veiliger te maken door een authenticatie-certificaat te introduceren.
HTTPs://
Die ‘S’ in de http:// staat voor Secure (veilig) en aan de basis ervan ligt Transport Layer Security (TLS), de standaard beveiligingstechnologie die een versleutelde verbinding tot stand brengt tussen een webserver en een browser, waardoor de informatie die over de verbinding heen en weer gaat niet kan worden afgetapt/ontsleutelt.
Naast het versleutelen van de gegevens die tussen de server en je browser worden verzonden, authenticeert TLS ook de server waarmee je verbinding maakt (hij controleert of de server een geldig certificaat heeft – een bewijs van authenticiteit van de server: dat het webadres rabobank.nl ook echt geregistreerd staat als zijnde de bank en dat het bijvoorbeeld geen fishing site met dezelfde naam is waar een hele andere organisatie achterzit) en beschermt de verzonden gegevens tegen manipulatie.
Wanneer de website een echtheidscertificaat heeft verschijnt er een slotje voor het website-adres in de adresbalk van de browser. Je kunt dit open klikken en de mate van beveiliging lezen, wanneer het certificaat verloopt etc.
In HTTP is vastgelegd welke vragen (de Engelse term hiervoor is requests) een cliënt aan een server kan stellen en welke antwoorden (de Engelse term is responses) een webserver daarop kan teruggeven. Elke vraag bevat een URL die naar een webcomponent of een statisch object zoals een webpagina of plaatje verwijst.
Een HTTP-request bestaat uit de requestsoort, de URL, de headervelden (koptitelvelden) en eventueel een inhoud. Een overzicht van de HTTP-requestmethoden:
- GET – Ontvang het document gespecificeerd door de URL.
- HEAD – Ontvang alleen de headers van het op te vragen document.
- POST – Zend gegevens naar de server.
Een HTTP-response bestaat uit een resultaatcode, headervelden en een body (de boodschap). De resultaatcode bestaat uit minimaal drie cijfers. Het eerste cijfer is het belangrijkste:
- 1xx: een mededelende boodschap van de webserver die nog gevolgd zal worden door andere data
- 2xx: een boodschap van de server dat de gevraagde actie succesvol is afgehandeld
- 3xx: een “redirect” naar een andere locatie, om wat voor reden ook
- 4xx: een foutboodschap die door de client veroorzaakt is, zoals het verkeerd typen van een URL
- 5xx: een foutboodschap die door de server veroorzaakt is, zoals een fout in een CGI–script
- 6xx: een proxyfout is opgetreden
De meest voorkomende resultaatcodes zijn:
- 200 OK – Het gevraagde document is succesvol opgevraagd.
- 304 Not Modified – T.o.v. de versie in de cache is de pagina niet gewijzigd.
- 400 Bad Request – De gebruiker heeft een fout gemaakt in het verzoek waardoor deze niet verwerkt kan worden.
- 403 Forbidden – Het opgevraagde document mag niet opgevraagd worden.
- 404 Not Found – Het opgevraagde document bestaat niet.
- 405 Method Not Allowed – De gebruikte requestmethode is niet toegestaan.
- 410 Gone – Het opgevraagde document heeft bestaan maar is niet meer beschikbaar. Vergelijkbaar met foutcode 404.
- 451 Unavailable For Legal Reasons – een website niet kan worden weergegeven vanwege juridische redenen
- 500 Internal Server Error – De webserver heeft de gevraagde actie niet kunnen uitvoeren.
- 503 Service Temporarily Unavailable – De webserver is tijdelijk in onderhoud.
Het opvragen van een webpagina dmv een url
Wanneer je een url (uniform resource locator) invult in het adresvenster van je browser, krijg je te maken met de volgende zaken:
- http of https:
het Hypertext Transfer Protocol zorgt ervoor dat een een browser op een PC een html-pagina kan opvragen die zich op een server bevindt elders. - www: is subdomein , bijv. test. dat voor het domein burkunk.nl staat
- burkunk.nl: domein
- nl: topleveldomein
- https://www.burkunk.nl/wereldoorlogen/ is een padnaam dat verwijst naar de directory structuur op de webserver.
- https://www.burkunk.nl/?s=wereldoorlogen is een zogenaamde querystring voor bijvoorbeeld een zoekactie ?s=zoekwoord
- Een zogenaamde fragmentidentifier. bijv. : https://www.burkunk.nl/dylan_1964/#waarom na het pad /xxxx met een #-teken (of hashtag) verwijzen naar een anker in de html-pagina zodat de bezoeker meteen in de browser naar een tekstgedeelte scrollt.
Er zijn verschillende protocollen, bijvoorbeeld:
- http of https: protocol voor webpagina’s ( Zie verder )
- mailto: mail-protocol
- ftp: File Transfer Protocol
De url en het cachegeheugen
Om te voorkomen dat je elke keer, wanneer je een zware site bezoekt (bijv. www.nos.nl met veel afbeeldingen en tekst, lang moet wachten totdat de pagina geladen is slaat je browser (bijv. Chrome) basis elementen van zo’n pagina op in het cachegeheugen. Elke keer als je weer die url invult dan zijn die elementen al geladen.
Caching technologie wordt om verschillende reden toegepast. Denk bijvoorbeeld ook aan het maken van quiz op een webpagina die je pauzeert en die je later voortzet. Hij onthoudt de antwoorden die je reeds hebt gegeven.
In de ‘geschiedenis’ van je browser kun je deze gegevens wissen. Ook veel gebruikte inlogcombi’s, auto fills van formulieren etc.
Wanneer de ingevulde url foutmeldingen geeft: 404, 403, 401 ?
Het http protocol kent een aantal status codes. Wanneer de DNS server de ingevulde domeinnaam niet kan vinden en omzetten naar een IP-adres dan krijgt je bekende foutmelding: 404, ‘file not found’
400: Aanvraagfout
400 Foute aanvraag
401: Niet geautoriseerd
402: Betaalde toegang
403: Verboden toegang
404: Niet gevonden
405: Methode niet toegestaan
406: Niet aanvaardbaar
300+: Omleiding
- 300: Meerkeuze
- 301: Definitief verplaatst
- 302: Tijdelijk verplaatst
Hoe worden (tracking) cookies gezet?
Cookies zijn kleine stukjes tekst die websites op je computer kunnen opslaan en later weer opvragen. Als je een website in je browser opvraagt, maakt je browser verbinding met de webserver waarop de website wordt gehost. De webserver stuurt de website naar je browser, maar kan daarbij ook een cookie meesturen. Je browser bewaart die cookie vervolgen op je computer. De volgende keer dat je de website bezoekt, stuurt je browser de cookie weer terug naar de webserver bij het opvragen van de website.
Het kunnen functionele cookies zijn (bijv. je selecteert een taal en er wordt een cookie gebruikt om deze keuze te onthouden, je selecteert een product in een webshop en de winkelwagenpagina onthoudt je keuze, of je bent automatisch ingelogd dankzij een cookie) maar ook de meer gevaarlijke tracking cookies.
Trackers gebruiken cookies om je een unieke ID-code toe te wijzen die jou onderscheidt van alle andere internetters. Je browser stuurt braaf de trackingcookie met de unieke ID terug naar de tracker bij elke website die deze tracker bevat. Zo kan de tracker je eenvoudig volgen.
First-party-cookies zijn bijvoorbeeld de cookies die een webwinkel gebruikt om te onthouden wat er in je winkelmandje zit. Zij zijn afkomstig van de webserver van de site die je bezoekt en kunnen functioneel zijn. Je gebruikergemakt vergroten. Maar zoals je weet, kan een website externe onderdelen bevatten. Bijvoorbeeld een advertentie-banner of een tracker. Zo’n extern onderdeel kan zelf ook cookies plaatsen. Dat zijn third-party-cookies. Aangezien trackers vrijwel altijd externe onderdelen zijn, zijn zo’n beetje alle trackingcookies dus third-party-cookies.
Die Third Party cookies vertellen adverteerders welke site je eerder hebt bezocht. cross-domain tracking genoemd. Aan de hiervan kunnen er relevante advertenties getoond worden. Hoe?
Je gaat naar site A. Deze site heeft een banner van een derde partij (een ander domein en dus een andere server die dus ook op site A. Cookies kan plaatsen. , bijvoorbeeld Double Click van Google. Je krijgt in je cookies voorraad van je browser een unieke ID code van site A. Die is niet gebonden aan een domein. Kom je nu op Site B dan kan een tracker de unieke ID lezen van van de cookie van site A. De tracker weet dat je op A en B bent geweest. Toch begrijp ik dat niet goed. (uitzoeken)
Het aanmaken van een child theme in WordPress
https://www.wpbeginner.com/wp-themes/how-to-create-a-wordpress-child-theme-video/
A child theme is a WordPress theme that inherits the functionality, features, and style of another WordPress theme, the parent theme. You can then customize the child theme without making any changes to the parent theme.
Child themes are the best way to customize a WordPress theme because they save time and effort. The parent theme already contains lots of formatting and functionality, so you don’t have to code everything from scratch.
They also make it safe to update your WordPress themes. Because you modified the child theme and not the parent, you won’t lose any customization when you update the parent theme.
Het aanmaken van een .php template in WordPress
Een .php template binnen WordPress dicteert de lay-out van de html-pagina. Hij staat dus vol met php code-regels en vormt de communicatie met de html-pagina in het front-end (client-side) en de database (serverside). PHP (Hypertext Preprocessor) is een programmeertaal, terwijl HTML een opmaaktaal is.
https://www.strato.nl/hosting/php-tutorial-voor-beginners/
https://www.wpbeginner.com/wp-themes/how-to-create-a-full-width-page-in-wordpress/