Iris
Ik ben geboren uit zonne-gloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee;
Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven
Als dauw aan de roos, die ontlook
Wen de dag-bruid zich baadt, en voor ‘t schuchter gelaat
Een waaier van vlammen ontplook.
Met tranen in ‘t oog, uit de diepte omhoog,
Buig ik ten kus naar beneden:
Mijn lichtende haren befloersen de baren,
En mijn tranen lachen tevreden:
Want, diep in zee, splijt de bedding in twee,
Als mijn kus de golven doet gloren…
En de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd
Van Zephir doemt lachend te voren.
Hij lacht…en zijn zucht jaagt mij, arme, in de lucht,
En een boog van tintlende kleuren
Is mijn spoor, als ik wijk naar een droomerig rijk,
Waar ik eenzaam om Zephir kan treuren.
Hij mint me als ik hem.., maar zijn lach, zijn stem,
Zijn kus..is een zucht: wij zwerven
Omhoog, omlaag; wij willen gestaag,
Maar wij kunnen noch kussen, noch sterven.
(…)
Analyse
A. parafrase
(korte samenvatting van het gedicht)
Het gedicht beschrijft Iris, de regenboog, geboren uit de zon en de opstijgende, wanhopige zee. Haar gewaad is als dauwdruppels op een bloem in de ochtendzon. Dan verschijnt Zephir (de Griekse god van de Westenwind) lachend uit de gekloofde aarde. Zijn zucht jaagt Iris de lucht in, waar ze als een boog van kleuren een spoor achterlaat op weg naar een dromerig rijk waar ze om hem kan treuren. Ze houdt van hem, maar zijn liefde is vluchtig. Samen zwerven ze, verlangend maar niet in staat tot een kus of tot een einde. Het is een onmogelijke liefde.
Jacques Perks (1859 – 1881) gedicht āIrisā is een van de bekendste sonnetten uit de Nederlandse literatuur. Het maakt deel uit van de Mathilde-cyclus, een reeks gedichten die Perk op 19-jarige leeftijd schreef (1877-1879). De ontstaansgeschiedenis van āIrisā is nauw verbonden met zijn verliefdheid op Mathilde Thomas, een jonge vrouw die hij tijdens een vakantie in Luxemburg ontmoette.
B. versleer
(herkennen, benoemen en het op waarde schatten van stijlelementen en beeldspraak)
Het gedicht Iris vertoont eindrijm en een zekere regelmaat in de verslengte, wat het een meer traditioneel aanzien geeft.
- twee regels: distichon.
- drie regels: terzine of terzet.
- vier regels: kwatrijn.
- vijf regels: kwintijn of quintet.
- zes regels: sextet.
- zeven regels: septet.
- acht regels: octaaf.
Het gedicht bestaat uit vier strofen van acht, zes, vier en vier regels . De eerste twee strofen hebben een vergelijkbare lengte, terwijl de laatste twee korter zijn. Dit suggereert een ontwikkeling of verschuiving in het gedicht.
Veel gedichten rijmen, maar rijm is niet per se noodzakelijk voor poƫzie. Met name in moderne gedichten ontbreekt het rijm vaak. We onderscheiden de volgende vormen van rijm:
Eindrijm : De woorden aan het einde van een versregel
rijmen op een ander woord dat ook aan het einde
van een versregel staat.
- volrijm : Een woord rijmt volledig op een ander woord. Er zijn drie
vormen van volrijm:
mannelijk rijm: Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt geen
andere lettergreep meer: gaan – staan.
vrouwelijk rijm: Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt nog ƩƩn
onbeklemtoonde lettergreep: waaien ā draaien.
slepend rijm: Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgen nog
twee onbeklemtoonde lettergrepen: kinderen ā hinderen.
2) klinkerrijm/assonantie Alleen de klinkers van de woorden rijmen:
lief ā diep.
3) acconsonerend rijm Er is alleen een overeenkomst tussen de
medeklinkers: mist ā kust.
Binnenrijm : Binnen een en dezelfde versregel rijmen woorden op
elkaar.
Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met geweld!
(Adriaen Valerius)
Middenrijm : Woorden midden in de versregel rijmen op
overeenkomstige geplaatste woorden in de volgende
regel.
Tāen syn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verraderlijck u togen voort gericht
Noch die versmadelyck u spogen int gezicht
Alliteratie : Bij alliteratie beginnen de woorden met dezelfde letter.
Een enkele keer betreft dit alle woorden:
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan
Alliteratie wordt door dichters soms gebruikt om
bepaalde woorden die bij elkaar horen extra nadruk te
geven:
…vaatwerk, bros van bruine breuken (J.C. Bloem)
2. Rijm
Rijmschema:
Strofe 1: gloren (a) – zee (b) – regen (b) – wee (a) – beven (c) – ontlook (d) – gelaat (d) – ontplook (c). Dit is een complex schema met omarmend rijm (abba) en gepaard rijm (dd, cc).
Strofe 2: omhoog (e) – beneden (f) – baren (f) – tevreden (e) – twee (g) – gloren (g). Hier zien we omarmend rijm (effe) en gepaard rijm (gg).
Strofe 3: voren (h) – lucht (i) – kleuren (j) – treuren (j). Dit is gepaard rijm (jj) aan het einde.
Strofe 4: stem (k) – zwerven (l) – gestaag (m) – sterven (m). Ook hier gepaard rijm (mm) aan het einde . De variatie in rijmschema’s kan de thematische ontwikkeling ondersteunen.
Rijmsoorten:
Er zijn verschillende soorten volrijm aanwezig, zoals gloren-wee, beven-ontloken (wellicht een assonantie op de ‘o’),
Mannelijk rijm: ziedende zee, wanhoop en wee;
Vrouwelijk rijm: wij zwerven, noch sterven.
Binnenrijm: gestegen, op wieken van regen,
doorweven met parels, die beven
Er is mogelijk ook sprake van klinkerrijm/assonantie:
omhoog-tevreden, beneden-baren, twee-gloren, lucht-zucht (assonantie), kleuren-treuren, stem-hem, zwerven-sterven, gestaag-laag (assonantie).
Alliteratie: ziedende zee, befloersen, de baren
Metrum en Ritme: Zonder een gedetailleerde scandering, is het moeilijk een consistent metrum te bepalen. Echter, bij een eerste lezing valt een zekere regelmaat in de beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen op, wat suggereert dat er mogelijk een metrum aanwezig is. De afwisseling in verslengte binnen de strofen kan echter ook het ritme beĆÆnvloeden.
Enjambement: Er zijn voorbeelden van enjambement in het gedicht. Bijvoorbeeld in de overgang van de eerste naar de tweede regel (“zonne-gloren / En een zucht van de ziedende zee”) en in de derde naar de vierde regel (“op wieken van regen, / Gezwollen van wanhoop en wee”). Ook tussen strofe twee en drie (“…golven doet gloren… / En de aarde is gekloofd…”) is een duidelijk enjambement. Deze enjambementen zorgen ervoor dat de lezer doorleest en benadrukken soms het woord aan het begin van de volgende regel .
Strofebouw: Het gedicht is opgebouwd uit kwatrijnen (vierregelige strofen) en een sextet (zesregelige strofe). De eerste strofe is een octaaf (acht regels), de tweede een sextet (zes regels), en de laatste twee zijn kwatrijnen. Deze wisselende strofebouw kan een indicatie zijn van de structuur van de gedachte of het verhaal in het gedicht.
Volta/Chute: Mogelijk vindt er een volta of chute plaats na de tweede strofe, rond regel 15 (“Als mijn kus de golven doet gloren… / En de aarde is gekloofd…”). Hier lijkt er een verschuiving te zijn van de beschrijving van Iris’ afkomst en daad naar de gevolgen ervan en haar relatie met Zephir, de god van de Westenwind…. De overgang naar de kortere strofen kan dit ook markeren.
(opdringerige mededeling: negeren )
Echt, het is de moeite waard om je te abonneren op mijn nieuwsbrief ‘waardevol op het web’

>>Bekijk de online versie van de nieuwsbrief