Home Ā» cultuuruiting Ā» dichtkunst Ā» J. Perk, ‘Iris’ (uit: De Tijdspiegel, 1881)

J. Perk, ‘Iris’ (uit: De Tijdspiegel, 1881)

Iris, de regenbooggodin, is lyrisch over zichzelf en haar gevoel voor Zephir, de god van de Westenwind. Hun liefde is zeer vluchtig door haar kortstondige verschijning en hun onvermogen tot een blijvende relatie.

Iris

Ik ben geboren uit zonne-gloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee;
Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven
Als dauw aan de roos, die ontlook
Wen de dag-bruid zich baadt, en voor ‘t schuchter gelaat
Een waaier van vlammen ontplook.

Met tranen in ‘t oog, uit de diepte omhoog,
Buig ik ten kus naar beneden:
Mijn lichtende haren befloersen de baren,
En mijn tranen lachen tevreden:
Want, diep in zee, splijt de bedding in twee,
Als mijn kus de golven doet gloren…

En de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd
Van Zephir doemt lachend te voren.
Hij lacht…en zijn zucht jaagt mij, arme, in de lucht,
En een boog van tintlende kleuren
Is mijn spoor, als ik wijk naar een droomerig rijk,
Waar ik eenzaam om Zephir kan treuren.

Hij mint me als ik hem.., maar zijn lach, zijn stem,
Zijn kus..is een zucht: wij zwerven
Omhoog, omlaag; wij willen gestaag,
Maar wij kunnen noch kussen, noch sterven.

(…)

Analyse

A. parafrase

(korte samenvatting van het gedicht)

Het gedicht beschrijft Iris, de regenboog, geboren uit de zon en de opstijgende, wanhopige zee. Haar gewaad is als dauwdruppels op een bloem in de ochtendzon. Dan verschijnt Zephir (de Griekse god van de Westenwind) lachend uit de gekloofde aarde. Zijn zucht jaagt Iris de lucht in, waar ze als een boog van kleuren een spoor achterlaat op weg naar een dromerig rijk waar ze om hem kan treuren. Ze houdt van hem, maar zijn liefde is vluchtig. Samen zwerven ze, verlangend maar niet in staat tot een kus of tot een einde. Het is een onmogelijke liefde.

Jacques Perks (1859 – 1881) gedicht ā€œIrisā€ is een van de bekendste sonnetten uit de Nederlandse literatuur. Het maakt deel uit van de Mathilde-cyclus, een reeks gedichten die Perk op 19-jarige leeftijd schreef (1877-1879). De ontstaansgeschiedenis van ā€œIrisā€ is nauw verbonden met zijn verliefdheid op Mathilde Thomas, een jonge vrouw die hij tijdens een vakantie in Luxemburg ontmoette.

In 1881 begon Perk met de voorbereidingen van het huwelijk van zijn zuster Dora. Hiertoe ontmoette Perk de zuster van de bruidegom, Joanna Blancke, wie hij daarna hartstochtelijke brieven schreef. Even probeerde hij zijn Mathilde-cyclus te herscheppen met Joanna voor ogen. Maar hij moest die poging opgeven, zozeer begon Joanna een eigen plaats in te nemen in zijn dichterlijk Ʃn menselijk gemoed. Liefde en lyriek namen hem weer geheel in beslag. Hij maakte een einde aan zijn vriendschap met Kloos.
Joanna bleek echter verloofd. Wel maakte zij haar verloving in juni weer uit, maar in haar eenzaamheid leek zij voor hem nƩt weer onbereikbaar; hij trachtte de kloof te dichten met zijn poƫzie, in de hoop haar alsnog voor zich te winnen.
Eind 1881 publiceerde hij in deĀ SpectatorĀ de cyclusĀ Eene helle- en hemelvaart, waarin hij een aantal sonnetten uit de Mathilde-cyclus opnam, omgewerkt voor Joanna.
Kort voor zijn dood verscheen nog het doorĀ ShelleyĀ beĆÆnvloede gedicht over de regenbooggodinĀ Iris, dat aan Joanna is opgedragen, en waarvan de laatste regels luiden:
Mij is gemeenzaam, wie even eenzaam Het leven verlangende slijt En die in tranen zijn Vreugde zag tanen…Doch liefelijk lacht, als hij lijdt!
Hoe Joanna Perks gepubliceerde ontboezemingen onderging, valt niet meer na te gaan. Eind september werd Jacques ziek, na een roeipartij op de Amstel, waarna hij nog lang met natte kleren was doorgelopen. Zijn koorts en hoesten werden aanvankelijk niet ernstig opgevat; inmiddels hadden diverse gezaghebbende literatoren het voor hem opgenomen, onder meerĀ Alberdingk ThijmĀ enĀ Vosmaer, die hem in deĀ SpectatorĀ nu zelfs metĀ DanteĀ vergeleek.
Alle erkenning ten spijt, bleek half oktober dat Perk nog maar enkele weken te leven had. Hij had een abces (tuberculose) aan een van zijn longen, het had hem al eerder parten gespeeld; aan een ingreep viel niet te denken. Op zondag 30 oktober nam hij afscheid van zijn familie, hen geruststellend en zeggende, dat hij in vol bewustzijn de eeuwigheid in ging. Op 1 november rond vijf uur ‘s middags blies hij de laatste adem uit. Hij werd op 5 november begraven op de Oude Oosterbegraafplaats te Amsterdam, waarna het stoffelijk overschot in 1900 werd herbegraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in 1881 (vak 1 nr. 19)

B. versleer

(herkennen, benoemen en het op waarde schatten van stijlelementen en beeldspraak)

Het gedicht Iris vertoont eindrijm en een zekere regelmaat in de verslengte, wat het een meer traditioneel aanzien geeft.

1. Strofenbouw

  • twee regels: distichon.
  • drie regels: terzine of terzet.
  • vier regels: kwatrijn.
  • vijf regels: kwintijn of quintet.
  • zes regels: sextet.
  • zeven regels: septet.
  • acht regels: octaaf.

Het gedicht bestaat uit vier strofen van acht, zes, vier en vier regels . De eerste twee strofen hebben een vergelijkbare lengte, terwijl de laatste twee korter zijn. Dit suggereert een ontwikkeling of verschuiving in het gedicht.

2. Soorten rijm

Veel gedichten rijmen, maar rijm is niet per se noodzakelijk voor poƫzie. Met name in moderne gedichten ontbreekt het rijm vaak. We onderscheiden de volgende vormen van rijm:

Eindrijm        :           De woorden aan het einde van een versregel
                                    rijmen op een ander woord dat ook aan het einde
                                   van een versregel staat.

  1. volrijm      :          Een woord rijmt volledig op een ander woord. Er zijn drie
                                 vormen van volrijm:

mannelijk rijm:          Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt geen
                                   andere lettergreep meer: gaan – staan.
vrouwelijk rijm:         Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgt nog ƩƩn
                                   onbeklemtoonde lettergreep: waaien – draaien.

slepend rijm:             Na de beklemtoonde, rijmende lettergreep volgen nog
                                   twee onbeklemtoonde lettergrepen: kinderen – hinderen.

2) klinkerrijm/assonantie    Alleen de klinkers van de woorden rijmen:
                                               lief – diep.

3) acconsonerend rijm        Er is alleen een overeenkomst tussen de
                                               medeklinkers: mist – kust.

Binnenrijm   :           Binnen een en dezelfde versregel rijmen woorden op
                                   elkaar.

                                   Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met geweld!

                                                                                 (Adriaen Valerius)

Middenrijm  :           Woorden midden in de versregel rijmen op
                                   overeenkomstige geplaatste woorden in de volgende
                                   regel.
                       
                                   T’en syn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
                                   Noch die verraderlijck u togen voort gericht
                                   Noch die versmadelyck u spogen int gezicht

Alliteratie     :           Bij alliteratie beginnen de woorden met dezelfde letter.
                                   Een enkele keer betreft dit alle woorden:

                                   Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan

                                   Alliteratie wordt door dichters soms gebruikt om
                                   bepaalde woorden die bij elkaar horen extra nadruk te
                                   geven:

                                   …vaatwerk, bros van bruine breuken (J.C. Bloem)

2. Rijm

Rijmschema:

Strofe 1: gloren (a) – zee (b) – regen (b) – wee (a) – beven (c) – ontlook (d) – gelaat (d) – ontplook (c). Dit is een complex schema met omarmend rijm (abba) en gepaard rijm (dd, cc).
Strofe 2: omhoog (e) – beneden (f) – baren (f) – tevreden (e) – twee (g) – gloren (g). Hier zien we omarmend rijm (effe) en gepaard rijm (gg).
Strofe 3: voren (h) – lucht (i) – kleuren (j) – treuren (j). Dit is gepaard rijm (jj) aan het einde.
Strofe 4: stem (k) – zwerven (l) – gestaag (m) – sterven (m). Ook hier gepaard rijm (mm) aan het einde . De variatie in rijmschema’s kan de thematische ontwikkeling ondersteunen.

Rijmsoorten:
Er zijn verschillende soorten volrijm aanwezig, zoals gloren-wee, beven-ontloken (wellicht een assonantie op de ‘o’),

Mannelijk rijm: ziedende zee, wanhoop en wee;

Vrouwelijk rijm: wij zwerven, noch sterven.

Binnenrijm:   gestegen, op wieken van regen,
doorweven met parels, die beven

Er is mogelijk ook sprake van klinkerrijm/assonantie:
omhoog-tevreden, beneden-baren, twee-gloren, lucht-zucht (assonantie), kleuren-treuren, stem-hem, zwerven-sterven, gestaag-laag (assonantie).

Alliteratie: ziedende zee, befloersen, de baren

Metrum en Ritme: Zonder een gedetailleerde scandering, is het moeilijk een consistent metrum te bepalen. Echter, bij een eerste lezing valt een zekere regelmaat in de beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen op, wat suggereert dat er mogelijk een metrum aanwezig is. De afwisseling in verslengte binnen de strofen kan echter ook het ritme beĆÆnvloeden.

Enjambement: Er zijn voorbeelden van enjambement in het gedicht. Bijvoorbeeld in de overgang van de eerste naar de tweede regel (“zonne-gloren / En een zucht van de ziedende zee”) en in de derde naar de vierde regel (“op wieken van regen, / Gezwollen van wanhoop en wee”). Ook tussen strofe twee en drie (“…golven doet gloren… / En de aarde is gekloofd…”) is een duidelijk enjambement. Deze enjambementen zorgen ervoor dat de lezer doorleest en benadrukken soms het woord aan het begin van de volgende regel .

Strofebouw: Het gedicht is opgebouwd uit kwatrijnen (vierregelige strofen) en een sextet (zesregelige strofe). De eerste strofe is een octaaf (acht regels), de tweede een sextet (zes regels), en de laatste twee zijn kwatrijnen. Deze wisselende strofebouw kan een indicatie zijn van de structuur van de gedachte of het verhaal in het gedicht.

Volta/Chute: Mogelijk vindt er een volta of chute plaats na de tweede strofe, rond regel 15 (“Als mijn kus de golven doet gloren… / En de aarde is gekloofd…”). Hier lijkt er een verschuiving te zijn van de beschrijving van Iris’ afkomst en daad naar de gevolgen ervan en haar relatie met Zephir, de god van de Westenwind…. De overgang naar de kortere strofen kan dit ook markeren.

(opdringerige mededeling: negeren )

Echt, het is de moeite waard om je te abonneren op mijn nieuwsbrief ‘waardevol op het web’
sakkerloot


>>Bekijk de online versie van de nieuwsbrief

(verder lezen)



Metafoor

Beeldspraak die berust op vergelijking
Zephyr is de (oud-)Griekse naam voor de westenwind, gepersonifieerd in de godheid Zephyros.

Zuivere metafoor
In een zuivere metafoor wordt een vergelijking gemaakt, maar alleen het beeld wordt genoemd. Het object waar het beeld naar verwijst, is weggelaten

ā€œDie omhoog is gestegen, op wieken van regen,

Gezwollen van wanhoop en wee;ā€

zijn ā€œop wieken van regenā€ en ā€œgezollen van wanhoop en weeā€ beide zuivere metaforen.

Metonymia
Net als bij de zuivere metafoor wordt bij de metonymia wel het beeld maar niet het object genoemd. Groot verschil is, dat er gƩƩn overeenkomst is tussen het beeld en het object

ā€œMijn gewaad is doorweven met parels, die beven als dauw aan de roosā€

ā€œParelsā€ verwijst hier naar waterdruppels, waarschijnlijk regendruppels of zeespatten. Dit is een stof-voor-voorwerp metonymia (materiaal wordt genoemd in plaats van het ding zelf).

ā€œDauw aan de roosā€ is een natuurlijk beeld, maar dauw wordt hier gebruikt als een verwijzing naar frisheid, zuiverheid en vergankelijkheid. Dit kan worden gezien als een effect-voor-oorzaak metonymia (dauw als effect van ochtendvochtigheid).

ā€œMijn lichtende haren befloersen de barenā€

ā€œLichtende harenā€ verwijst naar de weerspiegeling van de regenboog in het water of de breking van het licht in druppels. Dit is een deel-geheel metonymia (pars pro toto), want alleen de haren worden genoemd, terwijl het hele verschijnsel van de regenboog bedoeld wordt.

ā€œBefloersenā€ betekent hier dat iets deels wordt bedekt of verzacht, wat kan verwijzen naar de manier waarop licht over het water speelt.

ā€œEn de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd van Zephir doemt lachend te voren.ā€

ā€œHet lokkige hoofd van Zephirā€ is een metonymia waarbij ā€œlokkig hoofdā€ wordt gebruikt om Zephir als windgod te omschrijven. Zijn hoofd staat symbool voor de wind zelf, een deel-geheel metonymia (pars pro toto).

ā€œEn een boog van tintlende kleuren is mijn spoor, als ik wijk naar een droomerig rijk.ā€

ā€œEen boog van tintlende kleurenā€ verwijst naar een regenboog zonder dit expliciet te noemen. Dit is een gevolg-voor-oorzaak metonymia, want de regenboog is het gevolg van lichtbreking in waterdruppels.

Iris bevat meerdere metonymia, vooral gebaseerd op natuurbeelden en elementen als water, wind en licht. Jacques Perk speelt met deze stijlfiguur om abstracte concepten (liefde, natuurkrachten) tastbaar te maken.

Stijlfiguren
Een stijlfiguur is een opvallende, kenmerkende vorm (figuur) van uitdrukken (stijl). In tegenstelling tot beeldspraak hebben stijlfiguren niets met beelden, objecten of figuurlijk taalgebruik te maken; het zijn taaltrucjes.

De herhaling van “zijn lach, zijn stem, / Zijn kus..is een zucht” in de laatste strofe kan gezien worden als een vorm van anafoor (herhaling aan het begin) of epifoor (herhaling aan het eind) binnen een korte passage . Hier ligt de herhaling dicht bij elkaar.

Hyperbool

Antithesis

Paradox

Rhetoriek

Personificatie
Haar geboorte uit zon en zee en haar gewaad van parels (regendruppels) benadrukken haar natuurlijke oorsprong en stralende verschijning .

De “wanhoop en wee” waaruit ze opstijgt, kunnen verwijzen naar de stormachtige natuur van de regen die haar brengt

Haar kus die de zeebodem splijt en Zephir doet verschijnen, suggereert een krachtige, transformerende werking [

De tranen die “tevreden lachen” vormen een paradox , wat de complexe emoties van Iris kan weergeven.

De boog van tintelende kleuren is een duidelijke verwijzing naar de regenboog die Iris symboliseert

Haar eenzaamheid en treuren om Zephir in een “droomerig rijk” benadrukken een onvervulde liefde of een tijdelijke, vluchtige verbintenis, passend bij de aard van een regenboog die verschijnt en weer verdwijnt .

De laatste strofe benadrukt de cyclische en onbestendige aard van hun relatie (“wij zwerven omhoog, omlaag; wij willen gestaag, / Maar wij kunnen noch kussen, noch sterven”), wat de vergankelijkheid van de regenboog en de wind kan symboliseren .

Beeldspraak: Het gedicht maakt rijkelijk gebruik van beeldspraak :

Metaforen: “wieken van regen”, “dag-bruid” (de zon) , “waaier van vlammen” (de zonnestralen) “lichtende haren” (de regendraden)

Personificatie: De zee die “ziedende” is en “omhoog is gestegen, op wieken van regen, / Gezwollen van wanhoop en wee”, de tranen die “lachen” , Zephir die “lacht” [NEW SOURCE]. Personificatie is het toekennen van menselijke eigenschappen aan levenloze zaken10 .

Vergelijking: “Als dauw aan de roos” “als ik wijk naar een droomerig rijk” [. Een vergelijking legt een overeenkomst tussen twee zaken met behulp van een voegwoord zoals ‘als’12

Inversie
(Onderwerp en persoonsvorm omkeren en een zinsdeel er voor zetten)

Litotes
(bevestiging door een ontkenning van het tegenovergestelde)

Eufemisme
((spreek uit: uifemisme) is een verzachtende / nette manier van uitdrukken. Meestal doe je dat om iemand niet te kwetsen.)

Understatement
(Bij een understatement zeg je iets ook in voorzichtige bewoording, maar dan met spot.)

C. Interpretatie
( interpretatie van het gedicht, waarbij ook relevante stijlelementen en beeldspraak hun plek moeten krijgen)


Het gedicht lijkt een mythologische scĆØne te beschrijven waarin de godin Iris, de personificatie van de regenboog en boodschapper van de goden, een ontmoeting heeft met Zephir, de westenwind.
Iris is lyrisch over zichzelf en haar gevoel voor Zephir. Hun liefde is echter zeer vluchtig door de kortstondige verschijning van Iris. Zij kunnen geen blijvende relatie aan gaan. In dit gedicht wordt de vergankelijke schoonheid van de natuur en de onbereikbaarheid van een volledig verenigde liefde, gesymboliseerd.

🦷🦷🦷🦷🦷 ? Voor een overweldigende en duurzame ervaring zeker raadplegen… want dit zijn kunstwerkjes waar de tand des tijds geen vat op heeft

Blader door alle onderwerpen

Snel bladeren