Aangeschoten wild op de IJmeerdijk

06.00 uur. Mijn iPhone zingt vrolijke vogelgeluiden. Waarom zo vroeg opstaan? Het is vandaag een vrije dag… Hemelvaart. Op Hemelvaart mag heel Nederland in zijn bed blijven liggen. Ik ben vrij. Mijn vrouw draait zich zuchtend om. Ik probeer mij te herinneren waarom ik zo vroeg op moet staan. O ja, verdomd. De traditionele ‘IJsselmeer’ […]

06.00 uur. Mijn iPhone zingt vrolijke vogelgeluiden.
Waarom zo vroeg opstaan? Het is vandaag een vrije dag… Hemelvaart. Op Hemelvaart mag heel Nederland in zijn bed blijven liggen. Ik ben vrij.
Mijn vrouw draait zich zuchtend om.
Ik probeer mij te herinneren waarom ik zo vroeg op moet staan. O ja, verdomd. De traditionele ‘IJsselmeer’ van FC Trappist is vandaag! Er wordt vroeg gestart. Zo’n 260 km rond het meer fietsen. Ik moet eruit…
Ik stap onder de douche. IJsselmeer. Eerst met de rem erop naar Bolsward en dan is het koers. Niet zomaar een tochtje. Het is een van de traditionele wedstrijden die mijn fietsclub de FC Trappist uniek maakt. Serieuze, ietwat belegen mannen op middelbare leeftijd veranderen plotseling in wilde pubers tijdens dit rondje. Als hongerige beesten trekken ze door de Friese savanne. Vooral de renners die voor het eerst meedoen aan dit circus schrikken zich rot.  Want het rondje IJsselmeer betekent in de praktijk na Bolsward als een gek achter de rode GER van Bert Z. aanfietsen. Bert heeft van deze Odyssee zijn hobby gemaakt, dat weet inmiddels iedereen binnen de club.  Maar elke keer is het toch verbazingwekkend wat hij allemaal voor rotstreken uithaalt als het koers is na Bolsward. Hij kent elk olifantenpaadje langs de route Lemmer- Almere – Duivendrecht. Hij maakt in het geheim extra kilometers om zich optimaal voor te bereiden. En, zoals hij zelf steeds zegt, ‘omdat het een wedstrijd is, is alles geoorloofd’. In het universum van Bert betekent dit ook dat je plotseling mag afsnijden door een stuk weiland omdat we verderop ‘toch rechtsaf moeten’.  Onverwacht door rood licht rijden om ervoor te zorgen dat een aantal renners niet meer kunnen aansluiten. Bibberige ouden-van-dagen voor hun sokken rijden zodat de weg versperd wordt door omgevallen rollators. Niets is Bert te dol om in deze eerste fase van de wedstrijd het peloton kleiner te maken…Verdomme, het is IJsselmeerdag. Ik moet opstaan…

FC Trappist – IJsselmeer: het echte wielrennen in het klein

Wat een gekke dag eigenlijk om IJsselmeer te plannen, bedenk ik mij verward. Hemelvaart. Dat was vroeger nooit. O ja, nu weet ik het weer. Een paar koekenbakkers uit het bestuur van de club hebben deze mooie tocht uit het programma gehaald. De wedstrijd is sinds dit jaar niet meer officieel en wordt door liefhebbers ‘wild’ georganiseerd. Hoe kan het bestuur de tocht nu afschaffen? Door zijn afstand (260 km) is het een echte wielerklassieker waarbij, veel meer dan de clubwedstrijden in het Westhoffbos, het echte wielrennen wordt nagebootst. Als wielertoerist kun je eindelijk eens fysiek ervaren wat het is om met 250 km in de benen nog een finale te rijden. Hoe tijdens een wedstrijd bijna alles geoorloofd is, behalve elkaar met bidons bekogelen of een fietspomp in het wiel te steken. Hoe je eerst het bordje van iemand anders leegeet, voordat je aan je eigen bordje begint. Hoe een sprinter altijd maar wacht, weinig kopwerk doet en zich dan lelijk kan verkijken op een laatste ontsnapping van een niet-sprinter. Kortom: de jaarlijkse IJsselmeer is het echte wielrennen in het klein.

Mijn vrouwlief geeft mij een por. Je moet opstaan!

Oké, ik spring uit bed. Nog 40 minuten om klaar te staan op bij de Pont achter het CS, de plaats waar iedereen die deelneemt aan de tocht verzamelt. Genoeg eten mee. Bandjes op spanning. En ik moet nog de route checken op Google maps. Op zich wijst het zich allemaal vanzelf. Zeker het eerste stuk naar Bolsward. Maar bij Lelystad kun je nog weleens verkeerd rijden. Met tegenwind op de verschrikkelijke Oostvaardersedijk is het ook oppassen. Hoeveel kilometer is hij ook alweer en wanneer buigt hij af naar het Oosten? En dan hebben we ook nog dat onlangs verbouwde Almere Beach. Dat lullige strookje waterkant ten zuiden van Almere is belangrijk bij het eindspel. Het is de plek waar de finale van de wedstrijd zich gaat afspelen. Dit keer is de finish eerder geplaatst, namelijk op de Hollandse Brug. Dat is altijd tricky. Een van de tradities bij de IJsselmeertocht is dat deze finishplaats, zelfs tijdens de koers, nog eens kan veranderen. Ook nu weer stond op de site “De Maxisbrug”, terwijl in een – voor de tocht opgericht mailgroepje – steeds sprake was van de Hollandse Brug. Dat is weer echt des Trappists en hoort bij een wilde fietsclub. Anarchie viert hoogtij. Als je wilt winnen kan het geen kwaad om zelf wat huiswerk te doen. In het verleden van mijn IJsselmeertochten (ik reed er zo’n stuk of vijf) heeft het zogenaamde ‘Almeerder Strand’ altijd voor verrassingen gezorgd. Wat heb ik niet allemaal voor mijn wiel gehad tijdens de eindsprint naar de brug. Een frietkar die aan het manoeuvreren was op het fietspad om een goede plek te bemachtigen aan de waterkant. Een roedel vogelaars die het nodig vonden om allemaal op een rij op het fietspad hun statieven te plaatsen om een of andere vogel te spotten. Een kudde kort en pittig gekapte huisvrouwen van de Libelle vakantieweek die luid kakelend met hun plastictasjes het fietspad versperde. De kroon spande tot nu toe het Dancefestival Defqon, ergens in 2010. De organisatie had het fietspad op de IJmeerdijk veranderend in een afgerasterde oprijlaan tot de toegangspoort van het festival.  Wisten wij veel toen we met een kopgroep aan kwamen jakkeren, op zoek naar een doorgang richting de Maxisbrug. Nietsvermoedend zigzagden wij met zo’n vaartje van 45 km/u tussen de dronken festivalgangers, die schaars gekleed op het fietspad liepen. Wel gek dat de hekken links en rechts geblindeerd waren, dacht ik nog. Uiteindelijk kwamen we tot stilstand bij het met grote harten gedecoreerde  toegangshek van het muziekfestival Defqon. We zaten muurvast. Als katten in het nauw want het laatste stukje fietspad was in een fuik veranderd. Er kwamen al twee bomen van kerels met ‘oortjes’ op ons afgelopen. Ik vergeet mij leven niet hoe Leendert van der Pot slim een hek opzij schoof, zijn fiets er tussendoor wurmde en via een open stuk terrein weer op het fietspad wist te komen. Iedereen luid vloekend achter hem aan. Jaja, dat waren nog eens tijden. Als je een tijdje bij de FC Trappist fietst, kent de traditie: de IJsselmeertocht is de enige wedstrijd die de ‘wilde’ fietsclub van Amsterdam echt eer aan doet.

Bert Z. maakt de blits met maar liefst 3 bananen

Om 06.45 klikken mijn fietsschoenen, in de verder doodstille straat, galmend in mijn pedalen. Op naar Amsterdam CS. Ik moet flink doortrappen want er wordt natuurlijk niet gewacht. In die zin is de wedstrijd al begonnen. Eigenlijk gisteren al toen een nieuwe deelnemer via de mailgroep zich afvroeg waar de finishlijn was op de Hollandse Brug. Het antwoord was zo cryptisch dat niemand er wijzer van werd.
Op het pleintje bij de Pont staan ze, de Trappisten die zo gek zijn om 260 km rond het IJsselmeer te fietsen: Mart, Leendert, Bert, Jan Maarten, Djoen, Rinus, Jan. Maar ook Koen D. met vriendin, Jack en oudgedienden Lucas en Ricardo.  Zelfs relatief nieuwe renners als Sander (won Zandvoort dit jaar) en Bart B in hun bekende WVA-pakjes staan bij de pont te trappelen in de ochtendzon.  Een bont gezelschap waarmee je alle kanten uit kan. Hardrijders, sprinters. Sluwe en domme renners.Bert maakt de blits door maar liefst 3 bananen met tape in zijn frame te verstoppen. Mart maakt zijn droge grappen over het ‘pleziertochtje’ waar we aan gaan beginnen. Jan Repko gaapt, zijn mond wijd open Djoen vraag zich af waarom hij hier in godsnaam aan begonnen is.

Precies 07.00 uur rijden we rustig keuvelend naar Purmerend. Niet harder dan 30 km/u, het gezellige tempo van de toerrijders van de Trappist. Verder naar het Noorden langs de Oostdijk. Van Oosthuizen naar Hoorn, Benningerbroek. Jezus, dit is wel een uithoek van Nederland. Na ‘Lambertschaag’ wordt de bebouwing nog minder. Weids akkerland.  Hier en daar de karakteristieke vierkante stolpboerderijen-  de piramides van West-Friesland. Het is toch allemaal een beetje benepen. Je kunt niet ver kijken. Friesland is mooier.

Een onmetelijke lange rij populieren langs de provinciale weg geeft de richting naar het Noorden aan. We volgen op een afstandje de A7. Ik zie een wegwijzer met een bordje ‘Opperdoes 3 km’. Plotseling realiseer ik mij dat de aardappelen waar mijn moeder zo dol op was, naar een plaatsnaam zijn vernoemd. De saaiheid van het landschap en het gebrek aan tempo zorgen voor nog meer zinloze gedachten. Zou ‘Eigenheimer’ ook een plaats zijn? Ik baal een beetje van dat gesukkel en gebrek aan versnellingen.  Mijn fietshouding wordt anders. Ik zit meer rechtop. En dat voel ik na een uurtje peddelen in mijn rug. Ik doe in ieder geval zo min mogelijk kopwerk. Dat lukt aardig.
Uit verveling probeer ik mij de wedstrijd in te beelden die komen gaat na Bolsward. Dat is veel leuker dan over aardappelen denken. Noordwestenwind betekent naar Lemmer wind mee. Daar zal niemand ontsnappen. Zeker als je weet dat er een brug open kan staan. Na Lemmer krijg je een soort niemandsland; wegen aangelegd met een liniaal tot de Ketelbrug. Door de lege NoordOostpolder kun je goed gang maken, kop over kop.  Maar dan krijgen we die gekke Ketelbrug. Ook deze brug kan wel eens opengaan.  En dan het fietspad dat zo’n opmerkelijk bocht naar beneden maakt. Met een slagboom en een nauw hekje waar maar een renner door past. Dat kan een breekpunt zijn. Daar reden we een keer Leendert Pot eraf, die vanaf Bolsward geen meter kopwerk had gedaan. Hij zat helemaal achteraan en toen hij afremde, om door het hekje te gaan, gingen de renners vooraan keihard rijden. Dat is heel gemeen. Heerlijk om dan achterom te kijken en Pot steeds kleiner te zien worden aan de horizon. Maar ik had zelf toen net iets te vroeg gejuicht. Een paar kilometer voor Lelystad, bij de immense elektriciteitscentrale, klapte mijn band. En toen stond ik ook plotseling moederziel alleen op de dijk, naast mijn fiets. Een paar schapen keken mij verstoord aan. Ik zag de kopgroep steeds kleiner worden.
Dat was 10 jaar geleden. Hoe zal het dit keer gaan?
We rijden nu nog op het oude land richting Den Oever en buigen licht af naar rechts; in de verte zie ik de zee. ‘Thalassa, Thalassa’ roep ik naar Djoen.
Tjee, dat is snel gegaan. We zitten nu al op 90 km. Afgezien van wat rugpijn door het rechtop zitten, voel ik mij prima. Ik begin er zin in te krijgen. De Afsluitdijk is 32 km lang. Naar Bolsward is het nog 20 km draaien. Dan koffie.
Wanneer we de Stevinsluizen, het begin van De Afsluitdijk, naderen moeten we plotseling halthouden. Sander B. heeft namelijk een afloper, hoor ik van achteruit. Ik betrap mezelf erop dat ik denk: ‘Mooi zo, Sander heeft materiaalpech’. Sander is een directe concurrent. Op Zandvoort waren we in de laatste ronde met zijn tweeën weg. Eerst goed samenwerken maar toen reed hij van mij weg op het laatste heuveltje voor de Tarzanbocht. Hij werd 1e en ik 2e. De eerste verliezer. Sander is beresterk, vooral bij een paar kilometer hardrijden heeft hij niemand nodig. Dus ik kan hem missen als kiespijn.

Sander kan zijn tubeless band snel repareren en we zetten koers over wat vreemd genoeg toeristen bij hun bezoek aan Nederland een ‘point of interest’ noemen – De Afsluitdijk. In  de strikte zin van het woord eigenlijk De Afsluitdam had moeten heten want het is geen dijk. De lange geasfalteerde richel met stenen in open zee spreekt ook mij nog tot de verbeelding, eerlijk gezegd. Het heeft wel iets typisch Hollands: dat gevecht tegen het water; zonder geavanceerde meetapparatuur in 1927 zo’n dijk neerleggen. Dat is wel een staaltje Hollandse meetkunde. Ruig werkvolk (de steenzetters) die tegelijk van de ene kant en de andere kant naar elkaar toewerken. Exact in het midden uitkomen. Geweldig. Ik herinner mij zwart-wit beelden van het Polygoonjournaal. En dan de stem van P. Bloemendaal die spreekt over het  ‘dichten van het laatste gat’.  Dat kan helemaal niet, bedenk ik mij tegelijk. In de jaren ’30 was er nog geen geluid. Ook geen P.Bloemendaal.
Gelukkig komt Koen D. naast mij fietsen. Dat betekent afleiding. Ik ken hem alleen van veldrijden in de winter. Het is een Belg, met een grappige tongval en een ironische blik. Ik vraag hem wat een Belg van De Afsluitdijk vindt. Het is toch ‘de Manneke Pis van Den Oever’, zeg ik gekscherend. Koen is hier inderdaad een keer met zijn Nederlandse vriendin speciaal vanuit Amsterdam naar toe gereden om de attractie te bekijken. ‘A wel,’ zegt Koen, ‘voordat ik in de gaten had dat ik er was, was ik er al aan voorbij…’
Wanneer we langs het Vlietermonument en het standbeeld van C. Lely  rijden wil ik Koen, chauvinistisch als ik ben, nog uitleggen dat dit gebouwtje door Dudok in 1932 is ontworpen (in Franklin L. Wright-stijl) , met een beeldhouwwerk van Hildo Krop, je weet wel, van die marxistische tuinkabouters uit Zuid. Maar wat bezielt mij in godsnaam? Ik ben hier om te fietsen. Dat blijft het nadeel van dat toertempo. Je dwaalt maar af met je gedachten. Ik moet mij focussen.

Ik zie de kust van Friesland. We rijden, nu eindelijk met een vaartje van 32 km/u omdat Bert op kop fietst, de dijk af, de groene weilanden in.  Nu naar rechts afbuigen en nog 20 km naar Bolsward, het Friese Elfstedendorp.
In Bolsward aangekomen drinken we koffie, legen we onze blaas en vullen we onze bidons. Na deze verplichte pauze is het eindelijk feest. Vol gaan, als je wilt. Alles mag.  Nu nog even naar de lulverhalen van Bert en Mart luisteren (weet je nog die keer dat renner X verkeerd reed daar en daar en dat renner Y ontsnapte bij Emmeloord maar moest wachten bij de Ketelbrug die plotseling dicht was. Of die keer dat we…). Dat is ook traditie, dat oeverloze gelul. Evenals de plek waar we zijn neer gestreken: Hotel Wijnberg. Een oude Friese herberg. Obers in het zwart. Houten lambriseringen, gecapitonneerde lederen banken, halfbevroren appeltaart met te veel slagroom. Dat werk. Ricardo bestelt een absurd groot broodje zalm. ‘Omdat Jo de Roo altijd heel goed reed op Omega-vetzuren’. Sander begint op het terras pontificaal zijn tubeless voorband te voorzien van een witte smurrie.

Ik bestel uit angst voor hongerklop nog maar een bevroren stuk appeltaart. Jan Maarten koopt bij de plaatselijke groentewinkel een grote tros bananen die snel van het ene tafeltje naar het andere gaat. Jan Repko richt zich op en laat een knetterende wind. Bert bestelt een espresso en een thee. Wat een vreemde combinatie.
Ik bekijk dit vrolijke Bruegheliaans tafereel op een afstandje en maak een foto voor Instagram. In een keer zie ik dat de omschrijving ‘Middle-aged Man in Lycra’ (Mamils) hier heel goed van toepassing is. De meesten kaal, vouwen in het gezicht, armpjes met los vel. Maar die blikken spreken boekdelen. Allemaal vastbesloten om er niet af te waaien dit keer.  Djoen heeft de eerste 140 km niet goed verteerd. Hij kijkt een beetje hol. Dat is de eerste die eraf gaat vallen, schat ik in.

Nu gaat het dan eindelijk beginnen. Er wordt afgerekend en Bert benadrukt nog eens in de groep dat er nu niet meer gewacht wordt.
‘Jaha, Bert…ga nou maar.’
Meteen pakt hij de kop en rijdt met een vaartje Bolsward uit. De hele groep sluit aan en we rijden in een mooi lint door het Friese landschap richting Sneek. Overal waar je kan kijken, uitgestrekte weiden. Hier en daar zo’n rechthoekige stelpboerderij, als een enclave in de verder groene woestenij. Masten met witte zeilen die surrealistisch door het gras voortbewegen. Een stuk mooier dan West-Friesland.

Hoeveel bruggen zit er tussen Bolsward en Lemmer?

Het gaat netjes kop over kop, we zijn met 15 man en 1 vrouw. In stadjes zoals Sneek is het oppassen geblazen want dan gaat Bert ongevraagd voorop rijden. Zogenaamd omdat hij de weg goed kent maar ik weet wel beter. Hier begint zijn spelletje van plotseling een steegje inschieten, een plein diagonaal oversteken om renners af te schudden. Of hij maakt gebruik van barrières die zich spontaan langs de route voordoen. Een stadsbus die stilstaat en de weg versperd. Na Sneek, we zitten op  155 km, zijn we wonderwel nog bij elkaar. De wind speelt ook een rol. Het trappen gaat makkelijk. Er zijn wat ontsnappingen maar dat stelt niets voor. Iedereen weet dat we nog een paar vaarten gaan kruisen met bruggen; de kans dat er een dicht, is groot. Ik probeer ze te tellen: bij Heeg de Jeltesloot, dat is 1, bij Woudsend steken we nog een vaart over. Op de hoogte van Sloten steken we natuurlijk het Prinses Margrietkanaal over. Daar heb ik vaak gezeild. Dat is 3. Een rotbrug want hij is vaak dicht. Komen er daarnaar nog meer? Bart Bijvoet denkt van niet want ik zie hem steeds verder uitlopen. We laten hem gaan. Ik denk: is dit de eerste keer, Bart? Weet je dan niet dat alles wat je hier extra doet voor niets is?
We rijden nu op de hoogte van Woudsend. Dat is brug 2. Hij is gewoon open, we hoeven niet te stoppen. Het gaat nu hard. Ik zie dat Koen D. met vriendin er afwaaien. En vooraan is het ook onrustig. Ontsnapte Bart is al niet meer te zien. Toch gaat niemand achter hem aan.

Ik herinner mij hoe ik bij mijn eerste IJsselmeer hier samen met JM de mist inging. Het was volgens mij 2008 of 2009. We ontsnapten met zijn tweeën op de N354 richting Lemmer. Ik wist wel dat er bruggen waren maar ik dacht dat we ze allemaal gehad hadden. We waren goed weg en bleven weg. We hadden wind tegen en het peloton had duidelijk geen zin om ons terug te pakken. We reden keihard door de Friese wind, kop over kop.
‘Hoeveel kilometer is het nog eigenlijk tot de Maxisbrug,’ vroeg JM mij met overslaande stem, terwijl er grote snotkegels langs zijn wang liepen.  ‘Zo’n 110 km maar’ schreeuwde ik in de wind.  ‘O,’ zei JM, ‘dat gaan we zeker halen.’  ‘Natuurlijk,’ zei ik. We draaiden nog 10 min verder en toen zagen we in de verte een groot flatgebouw. Bij nader inzien bleek dit de dichte brug te zijn over het Prinses Margrietkanaal. We konden niet verder. Alle extra energie die we in de ontsnapping hadden gestoken, zagen we langzaam weglopen, het Prinses Margriet kanaal in.  We durfden nauwelijks achter ons te kijken want daar kwam het peloton aan fietsen, iedereen met een brede glimlach op het gezicht.
‘Zo jongens, is de brug dicht?’

Dit keer is de brug over het Prinses Margrietkanaal gewoon open dus we gaan naar links het kanaal over. Zou Bart een gaatje hebben? Ik stel mezelf gerust met de gedachte dat hij in zijn eentje echt niet 43 km/u kan blijven rijden, gedurende de resterende 110 km tot de Maxisbrug of was het nu Hollandse Brug? En ja hoor: daar komt brug 4, de Follegasloot. Bart B. staat voor de slagboom een beetje schuchter te lachen. Hij trekt zo’n gezicht van ‘ja, jongens, eigenlijk wist ik het wel’. Het peloton komt grijnzend tot stilstand voor de brug.
Je merkt nu, we zitten op 160 km, dat langzaam de beschaving weg trekt uit ons gezelschap. Wachten op de brug betekent een unieke kans om te plassen. Meteen staan er drie renners ongeneerd tegen het bord ‘Follegasloot’ te wateren, een andere renner leegt gewoon op straat zijn zakken met lege reepverpakkingen, waarschijnlijk op zoek naar zijn laatste volle reep.

Er klinken scheten, gerochel. En Djoen ziet steeds grijzer. Het interesseert niemand dat er ook gewoon nette fietstoeristen voor de slagboom staan te wachten. Beschaving is maar een dun laagje. Nog een gedwongen stop voor een brug en een renner doet gewoon zijn koersbroek uit en gaat zonder schroom zitten kakken. Inmiddels is door het openhoudt Koen met vriendin ook weer aangesloten. De boel is weer bij elkaar.
Het peloton trekt weer op gang. Bert rijdt weer op kop door Lemmer. Ook hier is iedereen beducht op onverwachte moves van onze razende roeland. Ook bedenk ik mij dat Bert in deze rol van gids ieder geval meer trapt dan de rest en dat is een prettige gedachte. Het kost hem in ieder geval veel energie, die onzin. Maar de verrassingen vallen mee. We rijden alweer in de buitenwijk van Lemmer, langs een grote grijze hal van een jachtenbouwer. Ik zie een bordje Emmeloord. We verlaten het oude land en rijden door de lege polder, langs weer zo’n weg met ratelende populieren en kaarsrecht. Djoen begint hier verrassend steeds meer kopbeurten te doen. Hij trekt er hard aan. Een wanhoopsoffensief? Waarom?

We zoeven met zo’n 45 km/u door de Noordoostpolder. Midden in Emmeloord moeten we plotseling stilstaan voor een rood stoplicht want een drukke provinciale weg kruist onze route. Onze voorrijder staat parmantig als een pauw rechts vooraan te wachten, met een voet op de trapper. Hij kan niet door rood rijden omdat het voorbijrazende verkeer hem geen gaatje geeft. Ik ga alvast helemaal links staan van de smalle weg, zodat ik meteen kan vertrekken. Het peloton verzameld zich in een lange wachtrij achter Bert. En ja hoor. Nog voor het licht op groen gaat schiet Bert naar voren. De eerste renners steken ook over maar het licht gaat alweer op rood. Ik sluit makkelijk aan maar als ik achter mij kijk zie ik Leendert en Lucas machteloos staan wachten achter een passerende vrachtwagen. Bert zet er meteen de sokken in. Die zijn we kwijt. Net zoals Koen en vriendin. En Jack.

Het is weer het verhaal van de 10 negertjes. We rijden in een kopgroep van Rinus, JM, Mart, Bert, Jan Repko, Djoen, Bart Bijvoet, Sander en ikzelf richting de Ketelbrug. Na Emmeloord buigen we iets af naar het Westen. Ik merk dat we hier de wind niet meer in de rug hebben. Zelfs een beetje tegen. Ik stel me zo voor dat als we weer naar het Zuiden rijden langs de dijk naar Lelystad,  dat we daar dan wel die wind half in de rug hebben.  Als je dus nog wilt ontsnappen met een kleiner groepje dan moet het hier ergens gebeuren, met wind tegen. Dat kost veel energie maar is wel effectief. Sla je een groot gat dan krijgen de achtervolgers dat niet meer dicht, na de bocht naar links, omdat je als voorste groep alweer wind mee hebt op dit stuk. Een psychologisch mokerslag. Maar wanneer plaats je die ontsnapping? Ik besluit te wachten tot de Ketelbrug. Die zorgt altijd voor wat stress. Als je boven op de brug fietst maakt je een onlogische haarspeldbocht naar links, die onder de weg leidt waar je overeen gefietst bent en je uiteindelijk op het buitendijkse fietspad brengt richting Lelystad.  Hier reed Bert een keer zomaar het talud af om af te snijden. Bovendien kom je op het fietspad langs een slagboom, kan ik mij herinneren, met een nauwe doorgang. Allemaal factoren waardoor de boel tot stilstand komt. Hier raakten we ook Leendert een keer kwijt die alleen maar aan wieltjeszuigen was. Leendert was er niet op bedacht dat hij als laatste door het nauwe hek, het wiel van zijn voorganger even kwijt zou raken.  Nee, de Ketelbrug zorgt altijd voor vuurwerk. Ik wacht.
En ik word op mij wenken bediend want de onrust begint al voor de brug. Nu alleen maar goed opletten. Mart plaatst een demarrage op het langzaam klimmend fietspad richting de hoge brug over het Ketelmeer. De demaragge ziet er knullig uit. Hij pakt hoogstens 50 meter en ik rij op kop van het groepje waar hij van weg wil rijden. Ik test mijn benen. Met een korte versnelling breng ik de groep weer terug tot 20 meter bij Mart, ik kan hem alweer bijna aanraken maar ik laat hem even spartelen tegen de wind in. Ook Mart zijn bordje moet eerst leeggegeten worden. Mart blijft op 15 meter voor ons op de brug rijden en begint te dalen. Nu die haarspeldbocht terug naar de dijk. Beneden zie ik badgasten op een parkeerplaats op ligstoelen van de zon genieten. Ik zie Mart van bovenaf op een T-splitsing beneden afrijden. Links of rechtsaf. Ik hoor het hem denken. Achter mij zegt iemand: ‘We moeten Mart wel terugpakken…’ Waarop ik de stem van zijn goede vriend Bert Z. hoor zeggen: ‘Welnee, laat maar gaan. Hij rijdt toch fout.’
En ja hoor: bij de t-splitsing gaat Mart naar rechts, terwijl we naar links moeten. JM begint hard te lachen als wij naar links draaien en Mart even verderop ontdekt dat hij als de sodemieter moet omkeren. We komen bij de slagboom, piepen door de hekjes en rijden onder de viaduct door van de Ketelbrug. Nu zijn we op het lastige stuk. Wind halftegen en buitendijks. Ik hoor het IJsselmeer tegen de basaltblokken aan klotsen. Ik kijk achter mij. Mart heeft weer met een rood hoofd kunnen aansluiten. Bert rijdt helemaal achteraan en begint te eten; hij haalt een van zijn met tape aan het frame gebonden bananen tevoorschijn. Iedereen rijdt met een paar meter tussen en voor elkaar.  De organisatie is volledig uit de groep.
‘Dit is het moment,’ denk ik. JM rijdt voor mij en is ook aan het eten. Hij heeft zijn mond vol met ontbijtkoek.  Ik fluister tegen hem: ‘We moeten hier wegrijden. Sander en Jan Repko meelokken’. JM mompelt onverstaanbare dingen. Ik kijk in een gat met bruine smurrie. Ik ga gang maken. Eerst rustig aan. Ik voel dat JM mijn wiel kiest. Ik heb superbenen want ik heb nog niet veel extra’s gedaan. De wind is stevig hier. Toch rijden we 37. Ik kijk achter mij. Ze laten ons gaan. Ik zie Bert heel in de verte achter ons met Bart. Djoen zie ik al niet meer. Ik weet nu al dat ze dit niet gaan dichtrijden. Voor het allerlaatste groepje spartelt Mart in de chasse-patat. Hij rommelt wat met zijn bidons. En daarvoor zitten weer Jan Repko, Bart en Rinus. Ze beginnen kop-over-kop te draaien. Zij beseffen nu dat dit ‘de’ ontsnapping is, niet ‘een’.  JM schreeuwt tegen mij, met lege mond, ‘niet meer kijken, Marlin: rijden godverdomme’. En ik sleur op kop tegen de wind in, soms 40 km/u.  Na 5 min kijk ik toch even naar het slagveld achter mij. Bert, Bart en Djoen zijn niet meer te zien. Het groepje met Rinus, Repko en Sander komt dichterbij, Mart hangt daar nog steeds zo’n 15 meter achter. Ik roep tegen JM: ‘We laten ze aansluiten, dan kunnen we dubbel waaieren, behalve Mart. Die moet er af’. Op het moment dat Rinus, Repko en Sander aansluiten vormen we direct een mooie waaier, tegen de halve tegenwind. Het is een beetje een draaiende vijfhoek. Dicht bij elkaar en snelle wissels. De wind suist om mijn kop. Deze 5 renners hebben goesting. Nog 1 keer kijk ik om als ik van kop af ga. Ik zie Mart op zo’n 10 meter van onze waaier rijden. Hij trekt het gezicht van een oorwurm. Daarna kijk ik niet meer.

We rijden nu al weer een tijdje met de wind half mee. De IJsselmeerdijk is licht naar het zuiden afgebogen. We komen met de waaier weer boven de 40 km/u. Het is iets minder zwaar. Ik zie in de verte de elektriciteitscentrale van Lelystad. Nog steeds heb ik nog niet achter mij durven te kijken maar nu waag ik het er op. De dijk is leeg. Geen fietser te bekennen. Het is gelukt. Niemand heeft het dicht kunnen rijden. Bert heeft Mart waarschijnlijk opgeveegd en nu rijden ze huilend naar Almere. Voor Jan Joker. Ik geniet met volle teugen, alleen al van de gedachte dat onze specialist Bert op zijn nummer is gezet. De winnaar van IJsselmeer 2017 komt uit dit groepje!
Ik bekijk mijn tegenstanders. JM kan ik hebben. Maar Rinus en Jan Repko (helemaal berg op) zijn veel betere sprinters. En dan ook nog Sander – die kan alles en heeft waarschijnlijk ook de beste duurconditie. Bij Zandvoort kon ik hem niet houden, zeker bergop niet. Maar dat is voor later. Nu eerst proberen zo min mogelijk energie kwijt te raken tot Almere. Blijven drinken en eten. En dan ergens voor het Almere strand proberen te ontsnappen en een ‘Martje’ proberen.  Zo’n 3 km voor de finish ontsnappen. Iedereen het idee geven dat je dat dus nooit gaat halen en het dan wel halen omdat niemand durft te volgen… Het is daar wind mee.

We rijden langs de Oostvaarderseplassen. Het gaat vlot. Af en toe versnel ik op kop als Sander in mijn wiel zit. Hij begint te klagen dat als ik overneem ik niet moet accelereren. Interessante informatie want dat doet hem kennelijk pijn. Bij Jan en JM is het beste ervan af. Rinus heeft inmiddels zijn eeuwige glimlach afgedaan. Hij kijkt een beetje zuinig. Die blik ken ik niet van hem. Ik moet nu mijn plan trekken en niet twijfelen. Als ik helemaal achterin de waaier zit kan ik even onhoorbaar met JM kletsen. ‘Als we nu bij de patatkraam in de bocht wegrijden’, fluister ik, ‘dan hebben we wind vol mee naar de Hollandse brug!’ . JM mompelt geërgerd. ‘Welke patatkraam? Ik ken geen patatkraam daar…’. ‘Je weet wel, die met die generator,’ probeer ik nog maar JM schuift alweer naar voren, richting een aflossingsbeurt. Volgens mij heeft hij geen zin om weg te rijden.

We naderen het punt waar de Oostvaardersedijk een flinke bocht naar links maakt. Daar hebben we windje mee. In het midden van het IJmeer zie ik Fort Pampus liggen. Aan de overkant van het water zie ik in de verte de contouren van de Rembrandttoren. Sander demarreert. JM en Rinus reageren direct. Ik rij er rustig naar toe met Jan Repko in mijn wiel. Dan probeert JM het een keer. Het zijn allemaal zinloze pogingen. We blijven bij elkaar. Ik kijk Rinus aan. Hij zegt: ‘Jongens, gaan jullie maar, ik zit kapot…nog zo’n actie en ik ben gezien…’ We passeren de patatkraam. Ik ga provocerend zo’n 10 meter voor het groepje rijden, zonder te versnellen. Ze laten mij even hangen. Dan geef ik vol gas, mijn teller raakt de 49 km/u en ik blijf rijden. Ik ben los. Ik kijk niet om. Ik rij door. Het is nu 3 km met pijn rijden –het kan mij niet verdommen. Ik hou mijn teller op de 45, dat gaat makkelijk met wind mee. Ik voel mijn kuiten protesteren. Kramp… jammer dan. Ik zie dat voor mij het fietspad oversteekt en, rechts van de weg, buitendijks verder gaat. Ook dat nog. Een linke manoeuvre. Ik rem, zwiep net voor een auto de weg over en zwiep weer naar links. Ik hoop dat nu alle dagjesmensen in een grote file mijn achtervolgers de weg versperren. Ik versnel naar mijn oude snelheid: 45, dat hou ik wel even vol met dat windje mee. Ik zie in de verte de Hollandse Brug, de finish. Goddomme, wat is die rotbrug nog klein en dus nog ver! Ik ben te vroeg gegaan… bedenk ik angstig. Ik kijk achter mij. Niemand. Dat gaat goed. Ik zie de jachthaven van Almere naderen. Ik merk dat ik mijn snelheid niet kan houden. Ik zak naar 43… 42… Ik kijk weer achterom. Godverdomme. Ik zie een klein wit stipje mijn kant opkomen. Het is de lelijke witte helm van Sander. Hij heeft gelukkig niemand in zijn wiel maar hij komt dichterbij. Kut, kut en nog eens kut. Ik probeer harder te rijden maar dat lukt niet. Ik voel me aangeschoten wild. Ik zak naar 40. Nu rustig blijven. Ik kom op het punt dat je zogenaamd omgeleid wordt in verband met verbouwingen op het Almeerder Strand. Volg bordje 7, had Aad nog gemaild. Mooi niet. Ik rij tussen twee brede betonnen palen heen en blijf het fietspad volgen. Ik kijk om en zie Sander komen. We spreken niet. Ik ga in zijn wiel zitten. Ik heb hier al een keer gereden bij een rondje Markermeer. Zo houdt de weg op maar je kunt honderd meter over hard zand fietsen en dan kom je weer op een betonnen pad.  Misschien schrikt Sander dat de weg ophoudt. Ik neem over.  Ik zie het hek over het fietspad en spring van de fiets. Er ligt een flinke rioleringsbuis in het zand en daar spring ik met de fiets aan mijn hand over. Sander doet achter mij hetzelfde. Voor ons een familie die met kinderen door het zand lopen. Zij schrikken zich dood van twee fietsers die plotseling uit de struiken te voorschijn springen. Ik loop om de scheldende mensen heen; ik spring weer op de fiets maar ik krijg niet snel genoeg mijn fietsschoen in de klikkers. Ik trap er een keer naast. Sander hoor ik in een keer klikken en hij zoeft langs mij. Nu is het gebeurd. Eindelijk vindt mijn schoen de klikker. Maar Sander heeft al 20 meter. Ik ben gezien. Ik probeer nog te versnellen en naar hem toe te rijden. Maar hij duikt al onder het viaductje door op weg naar de beklimming van de Hollandse Brug. Ik passeer de viaduct en stuur naar rechts. Ik zie Sander bij het bord Hollandse brug/IJmeer al stilstaan. Op mijn gemak rij ik omhoog. Ik schud hem de hand.

‘Goed gereden,’ hoor ik mezelf zeggen.
‘Dank je,’ zegt hij. ‘Zaten we weer met zijn tweeën in de finale. Haha…’
Dan hoor ik achter mij Jan Repko, JM en Rinus binnenkomen.
We rijden met zijn allen de brug af, richting Muiden. We praten na over de koers. Ik hoor dat JM, Jan en Rinus geen puf meer hadden om mee te gaan met Sander. Als Sander er dus niet was geweest had ik zeker gewonnen. Een beetje wezenloos kijk ik om mij heen. Ik zie het vertrouwde silhouet van het Muiderslot.  Nog maar 10 km tot het eerste biertje op een terrasje in Amsterdam.
Volgend jaar weer.

>> Routefilmpje Relive/Strava 

>> Verslag van mijn IJsselmeertocht 2007

Your Header Sidebar area is currently empty. Hurry up and add some widgets.