
Zenuwarts
Perfect. Laten we Dr. Felix M.E. van Rhijn als personage nu verdiepen: in zijn oorsprong, drijfveren, overtuigingen, ambiguïteiten en innerlijke breuken. Hij wordt zo niet alleen een therapeut, maar ook een morele kracht en tegenkracht — deel van het systeem en tegelijk ondergraver ervan.
De narcist houdt juist NIET van zichzelf
Heb je je dit wel eens gerealiseerd?
Felix moet gemodelleerd naar Frederik van Eeden.
Omdat de narcist als kind geen liefde kreeg, kreeg het de overtuiging dat het geen liefde waard was.
De narcist denkt dat als hij “zichzelf” is, iedereen hem waardeloos vindt.
Vaak wordt gezegd dat narcisten extreem van zichzelf houden, maar dat klopt dus niet volledig. Narcisten houden van hun ego. Ze houden van het beeld wat anderen van hen hebben.
Diep vanbinnen schuilt een gewonde persoonlijkheid die zich schaamt. De persoon die diep van binnen zit, is eigenlijk gekwetst en ziet dat als een zwakte. Daarom stopt een narcist deze gevoelige kant dus zo diep mogelijk weg.
Karakteruitwerking: Dr. Felix M.E. van Rhijn
Achtergrond
- Geboren circa 1850, vermoedelijk in een welgesteld, cultureel liberaal Amsterdams of Haags gezin.
- Medische opleiding in Leiden, daarna psychiatrische verdieping in Parijs (Salpêtrière) en Nancy (Institut Liébeault, hypnosekliniek).
- Geraakt door de ideeën van Charcot, Bernheim, later Freud (voorzichtig), maar behoudt een eigen stijl: meer empathisch dan technisch.
- In 1895 opent hij een particuliere praktijk op de Van Breestraat, een rustige, deftige straat nabij het Vondelpark, waar hij patiënten ontvangt uit de betere standen — vrouwen, zenuwzieke heren, adolescenten met “morele verwarring”.
Methode & overtuigingen
- Geen onderwerping, maar ontlading: hij gelooft niet in opsluiting of onderdrukking, maar in het “doorwerken” van innerlijke conflicten.
- Maakt gebruik van hypnose, gesprek, suggestie, soms geur- en lichttherapie.
- Ziet hysterie niet als vrouwenziekte, maar als botsing tussen verlangens en conventies.
- Beschouwt moderniteit als psychotraumatisch: “De zenuwbanen van de stad vuren sneller dan de ziel kan volgen.”
- Heeft een grote aandacht voor taal, ritme, lichaamshouding; observeert meer dan hij ingrijpt.
Persoonlijkheid
- Elegant maar scherp, vriendelijk in toon, maar doorgrondend in blik.
- Stille ironie; voelt zich intellectueel superieur aan veel van zijn cliënten, maar weet dat hij leeft van hun lijden.
- Intrigerend dubbel: een genezer én voyeur, empathisch maar ook ijdel.
- Gevoelig voor symboliek en esthetiek: zijn praktijk is ingericht met Jugendstil-motieven, gedempt licht, fluwelen stoelen, kristallen flacons.
Innerlijk conflict
- Vraagt zich af of zijn werk helpt, of enkel vorm geeft aan wanhoop.
- Weigert zich aan te sluiten bij de academische geneeskunde (zoals Ehrenstein), maar voelt jaloezie en rivaliteit.
- Ontwikkelt sympathie voor vrouwen die lijden onder structurele onderdrukking, maar blijft als man deel van het systeem dat hen daarin houdt.
- Zijn fascinatie met hysterie is ook een fascinatie met grensgebieden: tussen lichaam en geest, tussen normaal en abnormaal, tussen weten en geloven.
Thematische verbanden
- Thema 2 – Subjectieve waarneming: hij weet dat de waarheid van zijn patiënten een constructie is, maar behandelt haar toch alsof ze echt is.
- Thema 4 – Controle vs. overgave: zijn therapie draait om het loslaten van innerlijke remmen, maar vereist juist volledige overgave aan zijn gezag.
- Thema 7 – Impostersyndroom: hij herkent bij zijn patiënten de angst om ‘ontmaskerd’ te worden — en herkent daarin stiekem zijn eigen pose als dokter-zonder-genezing.
Taalgebruik en stem
- Spreekt verzorgd, met lange, kalme zinnen.
- “Laat me niet horen wat u denkt dat ik wil horen. Vertel me wat u niet durft op te schrijven.”
- “Het zenuwstelsel liegt nooit, mevrouw Ehrenstein. Alleen wijzelf proberen het stil te houden.”
- Interne stem is afstandelijker, cynischer:
- “Zij denkt dat ik haar ga redden. Ik denk dat ze mij iets laat zien wat ik vergeten was.”
Wil je hem nu in actie zien — bijvoorbeeld in een consult met mevrouw Ehrenstein? Of hem juist eerst positioneren tegenover Ehrenstein zelf (vriendschappelijke spanning of intellectuele botsing)?
Je antagonist is nu toegevoegd als een rijke, gelaagde figuur: een zielkundige hervormer die de psychische gevolgen van de moderniteit zichtbaar wil maken — niet door repressie of techniek, maar door begrip, bewustzijn en gesprek. Zijn werk vormt een spiegellaag voor 2025, waar AI de plaats heeft ingenomen van elektriciteit, staal en lopende band.
Je kunt hem inzetten als:
- morele rivaal van Ehrenstein: somatiek vs. psyche, hygiëne vs. innerlijke reiniging;
- vroegtherapeutische pionier met een fascinatie voor onderdrukte verlangens, hysterieën, urban neuroses;
- onbedoelde voorloper van de AI-psycholoog uit 2025.
Laat me weten of je:
- een naam wilt voor deze figuur (fictief maar geloofwaardig: bijv. Dr. Felix M.E. van Rhijn);
- of je een scène wilt waarin hij een patiënt ontvangt in zijn praktijk op de Van Breestraat, tegen het decor van razende trams en fonkelend elektrisch licht.
Uitstekend. Je hebt nu een krachtig psychologisch spanningsveld in handen:
- Ehrenstein als rationeel-wetenschappelijke denker die het lichaam en de stad wil zuiveren;
- zijn echtgenote als hoogbegaafde vrouw die psychisch vastloopt in een keurslijf van genderverwachtingen;
- Van Rhijn als de enige die haar serieus neemt op zielsniveau — maar ook als man in een machtspositie, met eigen blinde vlekken.
Dit trio is uitermate geschikt om thema’s als vervreemding, autonomie, en de psychische tol van moderniteit vorm te geven — niet alleen maatschappelijk, maar intiem, teder, dreigend en menselijk.
Laat me weten of je:
- een consultscène in de Van Breestraat wilt uitwerken (intake, hypnotische suggestie, confrontatie?),
- of eerst haar stem (innerlijke monoloog of dagboek) wil laten klinken.
Perfect. Laten we Dr. Felix M.E. van Rhijn als personage nu verdiepen: in zijn oorsprong, drijfveren, overtuigingen, ambiguïteiten en innerlijke breuken. Hij wordt zo niet alleen een therapeut, maar ook een morele kracht en tegenkracht — deel van het systeem en tegelijk ondergraver ervan.
Biografie Frederik van Eeden: Tweespalt van Jan Fontijn.
Maar hoe een karakter als dat van Van Eeden beschrijven, dat op zijn zachtst gezegd eigenaardig is en dat bovendien, gevormd als het is door de negentiende-eeuwse cultuur, ons niet vertrouwd is? Op verschillende momenten in zijn leven vertoonde Van Eeden een opmerkelijk, ja zelfs buitensporig gedrag. Voor zichzelf, voor mensen uit zijn omgeving en soms ook voor het grote publiek was hij een raadsel. In de inleiding van mijn biografie Tweespalt schreef ik: ‘Over de persoon van Van Eeden is altijd al veel te doen geweest. Een Christus werd hij genoemd, die bij tijden een Satan was, een groot schrijver met een bijna geniale intelligentie, een cynische idealist, een Hamlet, een in zijn ijdelheid gekwetste profeet, een weekhartige beul, een narcistische faun, een mislukt genie, een uiterst bekwaam psychiater, een boosaardige ijdeltuit, een bedrieger en wat niet meer.’ Bij een dergelijke tegenstrijdige typering ontkomt de biograaf er niet aan door middel van de psychologie wat meer klaarheid te brengen.
Maar er is nog een andere reden om de psychologie naar voren te schuiven in het biografisch onderzoek van Van Eeden. Van Eeden zelf had vanaf zijn jeugdjaren een buitengewone interesse voor zijn eigen psyche. Deze grote belangstelling voor eigen zieleleven is een van de redenen geweest waarom hij in de jaren tachtig van de 19e eeuw na zijn medische studie voor de psychiatrie koos. Hij had er grote verwachtingen van; de psychiatrie was voor hem bij uitstek een superieure ‘geestelijke’ wetenschap, die een waardig antwoord was op het materialistische positivisme. Van Freuds psychoanalyse wilde hij aanvankelijk niets weten; ze was hem te kil en behoorde met al die nadruk op seks tot de ‘duivelse’ wetenschap. Pas later zou hij daar na kennismaking met Freud anders over gaan denken. Zijn drang tot zelfanalyse, die hij regelmatig in zijn dagboek demonstreerde en die mij soms een voortreffelijke hypothese verschafte voor mijn psychologisch onderzoek, had anders dan bij Freud niet in de eerste plaats een wetenschappelijke, maar een morele functie. Een mens kon door eindeloos zelfonderzoek volgens hem een zekere graad van volmaaktheid verkrijgen.
Methoden van psychologisch onderzoek naar van eeden
Een erg belangrijke vraag voor mij bij het begin van mijn onderzoek was: door welke psychologische kennis of theorie laat ik mij leiden?
Psychologische kennis
In de eerste plaats ging ik uit van psychologie zoals ik die dagelijks hanteer bij mijn omgang met andere mensen en bij zelfanalyse. Het is een psychologie met, naar ik hoop, een flinke dosis gezond verstand en levenservaring. Die psychologie zit vol niet-geëxpliciteerde definities over de menselijke natuur en bevat een nuttige kennis van allerlei psychische verdedigingsmechanismen die mensen hanteren om zich in het leven ten opzichte van hun medemensen te handhaven. Een schatkamer vol psychologische kennis trof ik verder aan bij de grote psychologen onder de schrijvers zoals Plutarchus, Seneca, Suetonius, Montaigne en Shakespeare.
Behalve op die elementaire ‘common sense’-psychologie en literaire psychologie kon ik nog op iets anders terugvallen. Ik heb jaren geleden een ruim 5 jaar durende freudiaanse psychoanalyse ondergaan, waarin ik dagelijks mijn innerlijk trachtte te doorgronden. Die ervaring heeft mij natuurlijk gevormd en is op mijn ideeën over de psyche van de mens van invloed geweest – het zou flauwekul zijn om dat te ontkennen – al kan ik niet precies zeggen op welke manier en in welke mate.
Intentieonderzoek
De vaak niet bewuste intenties bij het menselijk handelen vormen een centraal punt in de psychoanalyse. Mensen handelen vanuit allerlei drijfveren: macht, woede, wraak, ambitie, angst, liefde, haat enzovoort. Meestal zijn die drijfveren erg duidelijk, maar vaak ook worden ze bewust of onbewust verborgen of ontkend. Over het algemeen heb ik pas de neiging over iemands intenties na te denken als zijn gedrag mij onbegrijpelijk voorkomt.
In mijn biografisch onderzoek ging ik tot intentieonderzoek over wanneer Van Eedens gedrag sterk afweek van wat ‘normaal’ was. Dat was bijvoorbeeld het geval wanneer zijn handelingen en woorden sterk verheven of idealiserend of moraliserend waren. Ik had en heb dan de neiging op zoek te gaan naar het ‘tweede gezicht’, dat achter het masker van fatsoen of beheerste levenswandel of rationaliteit schuilgaat. Ik hanteer zeer bewust – het woord ‘normaal’ duidt daar al op – een normatieve opvatting over de menselijke natuur.
Gelukkig beschikte ik over nogal wat documenten om achter dat masker te kijken. In de inleiding van Tweespalt heb ik kort aangegeven over welke bronnen in de vorm van ego-documenten ik beschikte: dromen, duizenden brieven, een autobiografie en niet te vergeten een dagboek.
Dromen
Van Eedens dromen, waarvan hij er ongeveer 500 in een dromenboek noteerde, zijn unieke documenten om verborgen drijfveren op het spoor te komen. Ik heb ze enige malen in mijn boek gebruikt, al moet ik Richard Holmes, de biograaf van Shelley en Coleridge, gelijk geven, die me zei dat het hem niet zo gemakkelijk leek dromen altijd verantwoord te gebruiken.
Was Van Eeden betrouwbaar in de registratie van zijn dromen? Hoe ze te duiden? Eén ding wist ik zeker: aspecten van Van Eedens innerlijk leven die overdag niet of zeer verborgen aan bod kwamen, doken in de dromen herhaaldelijk op: zijn ambitie, zijn agressiviteit, onverwerkte conflicten met mensen uit zijn omgeving, zijn angst voor seksualiteit. Zijn droomwereld is nogal eens – en dat tot grote ergernis van Van Eeden – bevolkt door booswichten en agressieve en wulpse demonen. In het eerste deel van mijn biografie kon ik op grond van een droom aannemelijk maken dat Van Eeden erg jaloers was op zijn oudere broer Johan.
Wat betreft zijn behoefte aan verdringing is veelzeggend dat hij jarenlang poogde om al dromend zijn dromen zo te manipuleren dat deze negatieve elementen zouden verdwijnen. Soms lukte dat. Hij probeerde over deze zogenaamde ‘heldere’ dromen omstreeks 1900 een theorie te ontwerpen, dus in dezelfde tijd waarin Freud Die Traumdeutung publiceerde. Met Freud sprak en correspondeerde hij later over zijn theorie; hij verschilde met hem van mening.
Psychoanalyse en biografie: bezwaren
Het gevaar bij psychoanalytisch gerichte biografen is dat het neurotische of pathologische in de personen die zij beschrijven de overhand krijgt. In veel psychoanalytische biografieën reduceert men iemand al te gemakkelijk tot een zenuwzieke zonder voldoende oog te hebben voor andere elementen in diens persoonlijkheid. Het vervelende van deze psychopathografieën is dat de makers daarvan de pretentie hebben de waarheid over een persoon volledig te kennen. Het is een euvel waar vele psychoanalytische biografen last van hebben.
Onder historici zijn er grote bezwaren gerezen tegen een psychoanalytische benadering van de historische werkelijkheid. Peter Gay is in een helder boek, Freud for historians, op die bezwaren ingegaan en heeft geprobeerd ze ten dele te weerleggen.2
Zelf ben ik zeer ambivalent. Ik heb me weliswaar jarenlang verdiept in geschriften van Freud en enige navolgers, maar acht mij niet competent om in theoretisch opzicht een helder oordeel te vellen over de waarde of de onwaarde van de psychoanalyse als wetenschap. Mijn houding is misschien het best te omschrijven als die van een belangstellende en kritische leek, die Freud vooral geboeid gelezen heeft om de wijze waarop hij de vorming van het bewustzijn van een mens heeft uiteengezet en om de wijze waarop hij beschrijft en verklaart dat bepaalde concrete situaties en personen ondraaglijke schuld, intense angst of woede opwekken.
Psychoanalytische benadering van van eeden
Gezinssitiuatie
Er waren een paar nuttige elementen die ik van de psychoanalyse leerde. Allereerst dat details soms erg belangrijk zijn bij de analyse van iemands gedrag. Verder besefte ik door de analyse beter dan ooit dat de basis van iemands persoonlijkheid in zijn jeugd wordt gelegd en dat daarbij de relatie tussen kind en ouders zeer belangrijk is. Natuurlijk is dat een waarheid als een koe, maar die waarheid, waarvan ik tijdens mijn eigen analyse diep doordrongen werd, was voor mij aanleiding om in mijn biografie grote aandacht te besteden aan de relatie van Frederik van Eeden met zijn ouders tijdens de eerste jaren van zijn leven. Ik kon dat doen omdat ik de beschikking had over het dagboek van Van Eedens vader, waardoor ik over de eerste zeven jaar van Frederik goed ben ingelicht. Ik raakte beter op de hoogte van het karakter van de vader, van de gezinssituatie en het huwelijk van de ouders. Frederik van Eeden zelf besefte de grote invloed van zijn ouders. Dat blijkt wel uit zijn dagboek, waarin hij soms uitvoerig inging op zijn relatie met hen, tot op hoge leeftijd. Een behartigenswaardige dagboeknotitie luidt: ‘Geen mensch is zoo goed uit de combinatie van vader en moeder te verklaren als ik.’ Verrassend voor mij was het te bemerken dat er weinig klopte van de positieve kijk op zijn jeugd die hij in zijn autobiografie Happy humanity geeft.
In werkelijkheid groeide Van Eeden op in een verdeeld gezin, waarin vader en moeder veel ruzie met elkaar maakten – de vader sprak zelfs van zijn huwelijk als de dertigjarige oorlog – en waarin de twee zoons gedwongen waren emotioneel partij te kiezen. Frederik probeerde zich als kind een tijdlang verzoenend tussen de ouders op te stellen, maar koos emotioneel ten slotte voor de moeder en tegen de vader. Zijn broer Johan koos meer voor de vader. Mijn veronderstelling is dat deze ervaringen, die zo men wil een sterk oedipaal karakter vertonen, min of meer bepalend waren voor de persoonlijkheid van Frederik van Eeden. Ik vermoed dat de tweespalt in zijn karakter, die hij gedurende zijn gehele leven vertoonde en die veel sterker is dan gewone ambivalentie, ten dele teruggaat op de jeugdsituatie, het opgroeien in een verdeeld gezin. Van groot belang is volgens mij dat de moeder van haar lievelingszoon verwachtte dat hij zijn vader in ‘zedelijke grootheid’ zou overtreffen. Haar man schoot daar volgens haar in tekort. Met enige overdrijving kan men zeggen dat Frederik zijn hele leven bezig was te bewijzen dat hij een voorbeeldig kind en de trots van zijn moeder was. Van Eeden als moralist met een streng geweten is vanuit die situatie beter te begrijpen. Dat sterk ontwikkelde moralisme stond op gespannen voet met zijn erotische en agressieve impulsen. Daarnaast sloot die psychische tweespalt in Van Eeden voorbeeldig aan bij de tweespalt van de cultuur waarin hij leefde, een verschijnsel dat Jan Romein in zijn Op het breukvlak van twee eeuwen beschreven heeft.3
De psychoanalyse was mij nog op een andere wijze van nut. Freud, tijdgenoot van Van Eeden en in sommige opzichten ook diens geestverwant, heeft op een welsprekende en scherpzinnige wijze de gevolgen van de onderdrukking van erotische neigingen onder woorden gebracht. Het is achteraf heel goed te begrijpen waarom Van Eeden aanvankelijk zo gebeten was op Freud.
Voor mij als biograaf kreeg de psychoanalyse als de leer die de psychische gevolgen van repressie der seksualiteit in de negentiende-eeuwse cultuur diagnostiseerde, een grote waarde. Een niet onbelangrijk deel van Van Eedens leven en werk werd ermee doorzichtig.
Lijden en doodsverlangen
Laat ik een paar voorbeelden geven van vraagstukken waarbij de psychoanalyse verhelderend was voor mij als biograaf van Van Eeden. Een belangrijk thema in zijn leven en werk wordt gevormd door verlangen naar lijden en zelfdestructie, gecombineerd met doodsverlangen en doodsangst. In zijn bekendste roman, Van de koele meren des doods, staat dat thema centraal. Ik heb, mede geïnspireerd door de voortreffelijke studies van de psychoanalytica Karen Horney over neurotische aandoeningen,4 geprobeerd in Tweespalt aan te geven dat Van Eedens masochisme, dat in de eerste plaats een persoonlijke obsessie was, niet los te maken is van zijn preoccupatie met de ideeën van de zeventiende-eeuwse mystica Madame de Guyon en andere mystici. Mystiek was in de jaren negentig van de 19e eeuw nationaal en internationaal een belangrijke stroming in de literatuur. Voor Van Eeden vormden de vernietiging van de persoonlijkheid en het verlangen naar lijden een fase in het mystieke proces dat moest resulteren in de eenwording met God. Hier blijken psychologie, cultuur- en literatuurgeschiedenis alle drie licht te werpen op wat in eerste instantie een psychologisch probleem leek.
‘De Waterlelie’: mystiek en seksualiteit
Een ander voorbeeld van een interpretatie waarbij de psychoanalyse mij stuurde, betreft een der bekendste en mooiste gedichten van Van Eeden, ‘De Waterlelie’.
Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zoo blank is en zoo stil haar kroon uitplooit in ‘t licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart. Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenscht niet meer …
Een ontroerend gedicht, formeel en inhoudelijk vol parallellen en tegenstellingen. Het is uit de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik ga hier geen volledige analyse geven van het gedicht. Kort samengevat: het gedicht kan beschouwd worden als een beschrijving van een zoektocht. De waterlelie, symbool van de ziel, zoekt het licht, vindt het en wenst daarna niets meer. Thematisch is deze tekst verbonden met de oosterse en de westerse mystiek. De levenshouding in dit gedicht komt neer op rust, op niet-wensen. In mystieke termen: er wordt gekozen voor de weg van een beschouwend leven, de via contemplativa, die tegenover de via activa staat, de weg van het handelen. Door overgave aan de goddelijke wil kan men komen tot een unio mystica, samensmelting met het geschouwde. De dichter identificeert zich hiermee; hij heeft de waterlelie lief. Hij wil als mysticus in een passieloze rust verkeren.
Waarom is dit gedicht voor een biograaf belangrijk en trekt het zijn aandacht? Allereerst omdat het duidelijk aangeeft hoe Van Eeden zichzelf als mysticus zag. Wie een beetje op de hoogte is van zijn werk weet dat de waterlelie daar nogal eens in opduikt en dat ze als grafisch symbool op vele van zijn boeken prijkt. In dit gedicht heeft Van Eeden zijn ideaal-ik verwoord. Zijn ideaal is iemand te zijn die zich overgeeft aan een passieloos bestaan dat gericht is op God.
Maar er zit letterlijk en figuurlijk meer aan de waterlelie vast. Wij kunnen het gedicht vergelijken met een andere tekst uit diezelfde jaren. Het is de beroemde passage in Van Eedens kritiek uit 1888 op Van Deyssels roman Een liefde. Van Eeden wil Van Deyssel op de vingers tikken; deze is volgens hem te ver gegaan in zijn boek: hij heeft daarin de seksualiteit te nadrukkelijk naar voren geschoven. Nadat Van Eeden in zijn literaire kritiek eerst de ideale toestand van de witte waterlelie heeft beschreven, zoals hij in het gedicht heeft gedaan, waarbij de bladeren van de waterlelie op de vijver rusten, badend in het zonlicht, volgt deze welsprekende passage: ‘Als nu iemand op die bloemen toegaat om hen te hebben, te bezitten – en hij vat ze onder de bloem in het water aan, en hij trekt ze naar zich toe, dat ze diep onderaan los breken met een zacht knappen – en er komt dan een lange, rolronde, bruinige steel te voorschijn, slap, nat en lam, – dan doet mij dat aan, alsof ik een lieve, schoone vrouw een langen darm uit het blanke lijf zag halen. Doe het niet, neen, doe het niet, – … ik wil niet weten hoe die steel is, hoe zij vastzitten in den modder, hoe zij gevoed worden door den zwarten grondi Nu zijn ze leelijk en lamlendig en sierloos, – maar gij, die ze losrukte, hebt ze zoo gemaakt; dat leelijke was er niet, dat leelijke was niet leelijk, want ik zag het niet. Zoo doet gij Van Deyssel, in mijn oogen, als gij van het geslachtsleven, dat zoo heerlijk rein bloeit aan de lichte oppervlakte mijner ziel, den langen, leelijke stengel optrekt, die diep wortelt in de donkere onbewustheden van mijn wezen.’
Een prachtig pleidooi voor verdringing van bepaalde kanten van de seksualiteit. Voor de schrijversbiograaf is dit een mooie tekst, omdat hij op basis van dit gedicht en deze literaire kritiek op het spoor is van een psychisch conflict bij Van Eeden, de idealisering van de liefde en de verdringing van bepaalde kanten van de lichamelijke seksualiteit. Het is het conflict dat in zijn dagboeken naar voren komt en dat ook in de literatuur, kunst en cultuur van die jaren (denk aan de romans van Couperus of het werk van de schilder Jan Toorop) een centrale plaats inneemt. Het aardige voor de schrijversbiograaf is dat hij hier een koppeling kan maken tussen de privé-obsessies van een schrijver en de literatuur- en cultuurgeschiedenis.
De navolging van Christus
Ik vroeg me wel af in hoeverre Van Eeden ook beantwoordde aan de hooggestemde idealen die hij zich privé en in het openbaar stelde. De negentiende-eeuwse cultuurgeschiedenis zit vol met de discrepantie tussen de theorie en de praktijk. Ik had wantrouwen.
Dat wantrouwen werd zeker niet minder toen ik het dramatische gedicht Winfried las, dat tussen 1887 en 1889 geschreven is, in de ‘waterlelieperiode’ dus. In het manuscript van dit drama bevindt zich in de marge de eerste versie van het gedicht ‘De Waterlelie’.
Het drama Winfried gaat over een man die op het punt staat zelfmoord te plegen. Dank zij een ontmoeting met Jezus wordt hij op andere gedachten gebracht. Deze vraagt Winfried hem voortaan te volgen. In het tweede bedrijf ontmoet Winfried een prostituée in de stad, die hem vraagt met haar mee te gaan. Winfried doet dat – geheel in navolging van Christus – niet en wijst de vrouw op de goedheid die nog in haar zit. De vrouw is getroffen door de houding van Winfried, die zo sterk contrasteert met die van andere mannen. Zij bekeert zich tot een ander leven.
Toen ik dit drama las, vond ik dat Van Eeden zich al te ethisch opstelde, wat al te gemakkelijk inspeelde op de navolging van Christus, de Imitatio Christi, waar zovele kunstenaars (men denke aan Van Gogh) en schrijvers uit die tijd warm voor liepen. Bovendien wist ik dat het redden van de hoer een bekend thema was in de negentiende-eeuwse literatuur; het is terug te vinden in het werk van Dickens, Dostojevski, Emants en anderen. (Men ziet dat Joost Zwagerman met zijn roman Vals licht illustere voorgangers heeft.) Ik meende dat Van Eeden in zijn literaire werk alleen maar verwoordde wat hij wilde zijn en op die manier ook aan imagebuilding deed. Met zijn eigen leven had het, meende ik, weinig te maken.
Maar ik vergiste me. Alles veranderde toen ik de drie uitvoerige brieven in handen kreeg die een Parijse vrouw eind 1885 en begin 1886 aan Van Eeden geschreven heeft. Van Eeden had de vrouw in het najaar van 1885 ontmoet tijdens zijn verblijf in Parijs, waar hij stof verzamelde voor zijn dissertatie. In mijn biografie kan men uitvoerig lezen wat voor vrouw het was; zij was aan opium verslaafd, leefde van prostitutie en was in deerniswekkende toestand. Jeanne Fontaine (want zo heette ze) schreef Van Eeden dat zij God rekenschap zal moeten geven van het leven dat ze leidt, maar dat ze niet anders kan. Zij is Frederik erg dankbaar, zo schrijft ze, voor de mooiste momenten in haar leven, die ze nooit vergeten zal, namelijk de bezoeken die hij haar bracht op haar kamertje in de Rue de Saint-Jacques. Misschien is het wel de mooiste daad in zijn leven, vindt ze, dat hij niet zoals andere mannen door grove hartstocht werd geleid, maar door zijn goede gevoelens van medelijden voor haar. Zonder blozen kan hij zijn verloofde, aldus de vrouw, over zijn bezoeken aan haar vertellen. Er zijn maar weinig Franse jongemannen die hetzelfde kunnen doen. De vrouw schrijft hem ook over de tijd na de dood, wanneer zij ten slotte Frederik en zijn verloofde zal terugzien in het hiernamaals. Frederik van Eeden en zijn verloofde Martha van Vloten zijn volgens haar heilige personen, die evenals Jezus en Maria gedurende een bepaalde periode op aarde zijn gekomen.
Groot was mijn verrassing toen ik dit las. Het frappeerde me dat Jeanne zelf in Frederik een imitatie van Christus zag. De brieven van Jeanne onderstreepten zijn reine levenswandel en voorbeeldig gedrag. Wat ik aanvankelijk vanuit een sceptisch, door de psychoanalyse gevormd twintigste-eeuws perspectief alleen maar gelezen had als ‘wishful thinking’ en imagebuilding van Frederik zelf bleek hier op realiteit te berusten…
Literatuur