Het laboratorium speelde een sleutelrol tijdens het interbellum en ook in de Tweede Wereldoorlog, toen onderzoek naar infectieziekten en epidemiebestrijding onverminderd doorging. Gebouwd in sobere baksteenstijl met symmetrische opzet kenmerkend voor de Amsterdamse School.
In 1911 sloot Gemeente Amsterdam een overeenkomst met het Koloniaal Instituut (het latere Tropeninstituut) om gezamenlijk een modern laboratorium voor volksgezondheid op te richten . Pas in 1917 kon het laboratorium volledig in gebruik worden genomen .
In november 1917 vond de officiële opening plaats, waarmee Amsterdam een toonaangevend centrum voor gezondheidsleer kreeg, vergelijkbaar met de modernste instituten in Europa.
Het laboratorium speelde een sleutelrol tijdens het interbellum en ook in de Tweede Wereldoorlog, toen onderzoek naar infectieziekten en epidemiebestrijding onverminderd doorging.

Laboratorium gezondheidsleer en Instituut voor tropische hygiëne te Amsterdam
Zooals men weet, besloot in 1911 de gemeenteraad van Amsterdam over te gaan tot den bouw van een nieuw laboratorium voor de gezondheidsleer en werd daarbij bepaald, dat een gedeelte van dat gebouw bestemd zou worden voor het Instituut voor tropische hygiëne, dat een afdeeling vormde van het Koloniaal Instituut.

Dat besluit is ten uitvoer gelegd en het nieuwe laboratorium is verrezen op het terrein van de oude Oosterbegraafplaats; de bouw heeft door verschillende omstandigheden groote vertraging ondervonden, maar in den loop van dezen zomer is het gebouw toch zóóver gereed gekomen, dat het na de vacantie betrokken kon worden, zoodat prof. SALTET sedert dien tijd daar reeds zijn colleges heeft gegeven. Het was echter nog verre van afgewerkt en terwijl het reeds in gebruik was, moest er nog met alle macht aan de voltooiing gewerkt worden.
Thans is het echter gereed en Maandagmiddag 11. is het voor een schare officieel genoodigden ter bezichtiging gesteld en dus officieel geopend en in gebruik genomen. Te twee uur hadden de genoodigden plaats genomen in de groote gehoorzaal en werden aldaar welkom geheeten door prof. SALTET, die in zijn rede schetste het tot stand komen van dit nieuwe gebouw met alles wat daaraan vast was geweest. Daarna voerde prof. VAN LOGHEM, die met den eerstgenoemde in dit gebouw den scepter zal zwaaien, het woord; hij behandelde het onderwijs, dat in zijn afdeeling zal worden gegeven, het aanvullend onderwijs bestemd voor den tropenarts.
Na hem spraken de heer TELLEGEN, voorzitter van curatoren en burgemeester van Amsterdam, de heer CREMER, oud-minister van koloniën en prof. BOLK, rector magnificus. Vervolgens gingen de genoodigden in groepen het geheele gebouw door om dit in oogenschouw te nemen.
Het bestaat uit twee vleugels, die samen een rechten hoek vormen; op het punt van samenkomst ligt het middengebouw, dat tusschen de vleugels naar achteren uitsteekt. In dit middengebouw vindt men de vestibule en daarachter de groote gehoorzaal, boven voor de bibliotheek en daar boven en boven de gehoorzaal, die twee verdiepingen in beslag neemt, zijn zalen voor museum ingericht. In den oostelijken vleugel beneden vindt men het groote cursuslokaal, de kleine gehoorzaal en kleedkamers voor studenten; in den westelijken vleugel werkplaatsen en keuken voor het bereiden van voedingsbodems, teekenkamer, photographiekamers en operatie-afdeeling. Boven is de geheele westelijke vleugel ingeruimd voor het Instituut voor tropische hygiëne, terwijl de oostelijke vleugel geheel bestemd is voor den hoogleeraar in de hygiëne en zijn assistenten. Door de samenvoeging dezer twee laboratoria is een aanmerkelijke besparing verkregen, doordat een deel van het gebouw voor gemeenschappelijk gebruik is bestemd. Dit geldt met name voor de groote en kleine gehoorzaal, de boekerij, het groote cursuslokaal, de stal voor proefdieren (afzonderlijk staande in den tuin) en een aantal dienstvertrekken en werkplaatsen. Het geheel maakt een aangenamen indruk van degelijkheid en praktischen zin en is ongetwijfeld een groote aanwinst voor het hooger onderwijs in de hoofdstad.
In 1896 werd Dr. Rudolf Hendrik Saltet, (8 Maart 1853 als zoon van den Amsterdamschen geneesheer Dr. G.H. Saltet geboren). Saltet was leerling van Stokvis, Kronecker en Forster en aldus physiologisch en bacteriologisch geschoold. De practische hygiene had hij beoefend als assistent van den geneeskundigen inspecteur van het staatstoezicht Dr. J. Penn, als lid der Gezondheidscommissie en later als eerste directeur van den in 1891 georganiseerden Amsterdamschen Gezondheidsdienst. Saltet heeft het ambt van hoogleeraar in de gezondheidsleer en de medische politie tot het bereiken van den leeftijdsgrens, d.w.z. ten volle 27 jaar, bekleed. Na zijn afscheidscollege, den 9den Juni 1923, vestigde hij zich eerst te Berlijn, later te Montreux, alwaar hij den 4den Mei 1927 overleed.Saltet’s hooge opvatting van zijn taak, zijn wetenschappelijke werkzaamheid op het gebied der hygiene, de invloed op zijn vele leerlingen is ter gelegenheid van zijn aftreden uitvoerig in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk. (1923, I, bladz. 2494) geschetst. Ik veroorloof mij naar deze levensschets te verwijzen.

In 1917 betrok Professor Saltet het nieuwe Laboratorium voor Gezondheidsleer aan het Oosterpark
De hulpmiddelen van Saltet’s onderwijs zijn in den loop der jaren aanzienlijk verbeterd. Den 1sten November 1917 betrok hij het nieuwe Laboratorium voor Gezondheidsleer aan het Oosterpark, dat zich van de beperkte ruimte en inrichting van het laboratorium aan den Kloverniersburgwal grootelijks onderscheidde.Den 16den September 1923 is Saltet door J.J. van Loghem opgevolgd. Het tot stand komen van het nieuwe Laboratorium voor Gezondheidsleer der Universiteit ging samen met de verwezenlijking van het denkbeeld een Instituut voor tropische hygiene als afdeeling van het Koloniaal Instituut te stichten.

In het jaarverslag van het Koloniaal Instituut over 1917, dat als bijlage geeft de redevoeringen, uitgesproken ter gelegenheid van de opening van het gebouw, waarin het Laboratorium voor Gezondheidsleer der Universiteit en de afdeeling voor Tropische Hygiene van het Koloniaal Instituut onder één dak zijn vereenigd, vindt men hierover de bijzonderheden.
Er blijkt uit, dat Saltet reeds 10 Maart 1910 bij de oprichters van het Koloniaal Instituut J.T. Cremer en Dr. H.F.R. Hubrecht een nota indiende, waarin hij wees op de schitterende uitkomsten van de toepassingen der gezondheidsleer in de tropen en het belang van een verbeterde opleiding der aanstaande tropenartsen.
Hij stelde dus voor met het Gemeentebestuur te rade te gaan om te komen tot de oprichting van een gebouw, waarin de hygienische instellingen van Universiteit en Koloniaal Instituut zouden zijn vereenigd. De aldus tot stand gebrachte samenwerking van Universiteit en Koloniaal Instituut heeft op het gebied der Gezondheidsleer nog menige vrucht gedragen. Een tastbaar resultaat is de hygienische boekerij, waarin boekenbezit van Universiteit en Koloniaal Instituut vereenigd zijn met de particuliere boekerij, door Prof. Saltet ter gelegenheid van zijn aftreden geschonken.
Ook zijn hier te gedenken de bijzondere leerstoelen voor ‘tropische hygiene’ en voor ‘de leer der dierlijke parasitismen van den mensch in Nederlandsch-Indie’, door het Koloniaal Instituut bij de Amsterdamsche Universiteit, onderscheidenlijk in 1916 en 1921, gesticht en bekleed door den hygienist en den zoöloog van de afdeeling voor tropische hygiene; voorts het buitengewone professoraat in tropische geneeskunde, waartoe de Amsterdamsche Gemeenteraad den 15den Mei 1918 den patholoog der afdeeling verhief. Een lange reeks proefschriften op tropisch hygiënisch en tropisch geneeskundig gebied getuigt van de wijze, waarop deze nieuwe leerstoelen reeds tot de wetenschappelijke vorming van Nederlandsche en Indische artsen hebben bijgedragen.
Architectuur en ontwikkeling van het Laboratorium voor de Gezondheidsleer in 1916

Het Laboratorium voor de Gezondheidsleer kort na oplevering (circa 1917), gebouwd in sobere baksteenstijl met symmetrische opzet kenmerkend voor de Amsterdamse School.
Architect J.B. Springer van de Dienst Publieke Werken ontwierp het gebouw, nadat hij samen met hoogleraren R.H. Saltet en J.J. van Loghem vergelijkbare hygiëne-laboratoria in Hamburg, Berlijn, Parijs en Londen had bezocht om inspiratie op te doen .
Het laboratoriumgebouw is opgetrokken in baksteen en ontworpen in een stijl die elementen van de Amsterdamse School vertoont . Bij de oplevering in 1917 was het een modern en doelmatig gebouw, maar ook architectonisch markant. Het ontwerp kwam van de hand van Publieke Werken-architect J.B. Springer, al is de uiteindelijke vorm mede beïnvloed door Jo van der Mey, destijds esthetisch adviseur. Van der Mey’s inbreng is te zien in de decoratieve details en het expressieve metselwerk, afwijkend van Springers gebruikelijke 19e-eeuwse stijl .

Het gebouw heeft een monumentale symmetrische voorgevel met in het midden een portiek en entreepartij. Boven de ingang aan parkzijde prijkt een tableau met het bouwjaar “Anno 1916” en de naam “Laboratorium voor de Gezondheidsleer” in natuursteen . Dit benadrukte destijds de trotse nieuwbouw en de functie.
Het interieur was ingericht op wetenschappelijk werk: ruime laboratoria met hoge plafonds voor ventilatie, practicumzalen, magazijnen en kantoren. Zoals eerder genoemd waren er twee collegezalen geïntegreerd in het ontwerp, wat vrij uniek was voor een laboratorium – dit gaf aan dat onderwijs een belangrijke rol speelde naast onderzoek . Verder beschikte het complex over kelders en bijgebouwen (zoals de proefdierenstal in de achtertuin), allemaal in dienst van de volksgezondheid. Het geheel is uitgevoerd in roodbruine baksteen met natuurstenen accenten rond de ingang en vensters. De stijl wordt gekenmerkt door strakke lijnen en functionele vormen, maar met subtiele versieringen in het metselwerk en smeedijzeren hekwerk voor de entree, passend bij de Amsterdamse School-esthetiek van die periode.
Het ruime gebouw, waarin het Laboratorium voor Gezondheidsleer met de afdeeling voor tropische Hygiene van het Koloniaal Instituut is gehuisvest en waarin het Nederlandsche Instituut voor Volksvoeding tijdelijk een beperkte ruimte in gebruik heeft, kon nog in ander opzicht aan het Universitaire onderwijs dienstbaar worden gemaakt.
Sinds het Academische Statuut toestaat aan candidaten in scheikunde en pharmacie de microbiologie als vak voor het doctorale examen te kiezen, is er bij velen van dezen verlangen naar zulk onderwijs, in het bijzonder in verband met de voorbereiding voor werkkringen op technisch-hygienisch gebied (drinkwatervoorziening, afvalwaterreiniging) en bij de uitvoering van de Warenwet.
Na een voorloopige regeling, waarbij het assisteerend personeel van den hoogleeraar in de gezondheidsleer werd uitgebreid, stelde de Gemeenteraad den 14den December 1928 een lectoraat in de algemeene en toegepaste microbiologie in.Ten slotte mag hier worden gewezen op de leergangen tot opleiding van hygienisten, welke onder de auspiciën van de Faculteit der Geneeskunde sinds 1926 worden gehouden. Het programma van dit onderwijs is laatstelijk (December 1927) goedgekeurd door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, daarbij geadviseerd door een commissie van vertegenwoordigers van den Gezondheidsraad en van de vier Faculteiten der Geneeskunde, onder voorzitterschap van den voorzitter van den Gezondheidsraad. (Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1929, I, bladz. 469).
De Amsterdamsche Faculteit der Geneeskunde, die hierin voor is gegaan, heeft de uitvoering van dit onderwijs overgedragen aan een comité onder leiding van den hoogleeraar in de gezondheidsleer en waarin met eenige hoogleeraren de lector in de algemeene en toegepaste microbiologie en de privaat-docenten in beroepsziekten en gezondheidsleer zitting hebben. In de reeds aangehaalde ‘Voordragt’ van Dr. Israëls, waarin hij opmerkte, dat in het jaar 1871 in Nederland nog slechts aan het Athenaeum illustre ‘onderwijs in de hygieine’ wordt gegeven, komen de woorden voor: ‘Op dit punt slaan tenminste de polsaderen van Amsterdam niet flaauw’.Uit bovenstaande beknopte historische schets moge blijken, dat de polsslag van Amsterdam, waar de eerste Nederlandsche leerstoelen voor koloniale gezondheidsleer en koloniale geneeskunde werden gesticht en voor de eerste maal het voortgezette onderwijs in de gezondheidsleer werd georganiseerd, ook later zijn kracht heeft behouden.
Ook na de oorlog bleef het instituut toonaangevend op het gebied van medische microbiologie en volksgezondheid
Na de oorlog bleef het instituut toonaangevend op het gebied van medische microbiologie en volksgezondheid. In de tweede helft van de 20e eeuw begonnen sommige functies echter te verschuiven. Zo werden delen van het gebouw in gebruik genomen door het Zoölogisch Museum Amsterdam (voor opslag van reptielen, vissen en andere collecties) toen er ruimte beschikbaar kwam . Uiteindelijk besloot de Universiteit van Amsterdam begin jaren 1980 haar afdelingen hygiëne en microbiologie te centraliseren bij het nieuwgebouwde Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam-Zuidoost. In het voorjaar van 1983 vond dan ook de onvermijdelijke verhuizing plaats: het geliefde Laboratorium voor de Gezondheidsleer aan het Oosterpark sloot zijn deuren en de activiteiten werden voortgezet in het AMC.