“Juist de maskers die we kiezen tonen het diepste van onze ziel”.

Als ik De Republiek van Joost de Vries moest samenvatten in een zin dan zou ik dit citaat kiezen. Deze paradoxale opmerking is afkomstig van Josef Brik, een excentrieke professor, die in het boek figureert als held en pseudovader van het hoofdpersoon, de jonge redacteur Friso. Professor Brik houdt er een structuralistische visie op de wereld op na. We kiezen een masker om iets te camoufleren maar dat heeft een diepere betekenis. Een masker verhult normaal de inhoud maar de verpakking kan zelf ook inhoud hebben.
Toen ik zelf Geschiedenis studeerde (begin jaren negentig van de twintigste eeuw, jaja) beschouwden we dit soort vage Denkers, al snel als ongeloofwaardig en zweverig vanwege alle onbewijsbare meta-niveaus die ze in de (historische) werkelijkheid plachten te zien. Zij hadden een dusdanige klap van de Structuralistische Molen (Derrida, Lyotard, M. Foucault) gekregen dat zij overal machtsstructuren ‘actief’ zagen, zoals de Freudianen in elke doodgewone boom een fallische symbool meenden te herkennen. Brrrrr…
Is De Republiek van Joost de Vries nu een satire op het ‘structuralisme’?
In ‘De Republiek’ komen herhaaldelijk verwijzingen naar deze manier van denken voor, al kun je je steeds afvragen of dit ‘de bedoeling’ van de auteur is. De hoofdpersoon bevindt zich soms op een wolkje en kijkt naar zijn leven. Dan ziet hij zichzelf bijvoorbeeld in een maffiafilm spelen, en gedraagt hij zich naar de clichés van maffiozi, zelfs probeert hij in de tijd in te grijpen door de plot, het einde van de film, te gissen. Terwijl er toch nog zoiets is als een romanwerkelijkheid waar de hoofdpersoon natuurlijk niet boven kan staan. Als een schrijver dat soort spelletjes gaat spelen wordt het erg verwarrend.
‘De Republiek’ van De Vries staat in die zin zeker niet ‘als een huis’. Het is meer een glazen flatgebouw. Je slingert als Batman langs de gevel. Dan kijk je weer bij de ene etage naar binnen en een seconde later zit je hoger en zie je allerlei andere betekenissen. Als snel raak je als lezer verstrikt in een labyrint aan dubbele lagen.
Ik hou daar persoonlijk niet zo van. En dat mag ik hier lekker roepen want dit is een zeer persoonlijke boekbespreking, zonder dat er geschrapt wordt om een publiek tevreden te stellen. Kijk, dit is nou een bespiegeling in dit verslag die commentaar geef op de tekst van het verslag. Heel irritant. En de grote vraag voor mij is: mag een schrijver zoveel dubbele lagen zich permitteren in een roman?
Laat ik het anders zeggen: stel dat een ik-persoon in een roman een pathologische leugenaar is. Alles wat hij over zichzelf en anderen zegt, blijkt gaandeweg het verhaal een verzinsel. Kun je dit bedrog als lezer ontdekken zonder hulp van de auteur? Een auteur kan via een personage of een alwetende verteller een andere blik werpen op het hoofdpersoon en daarmee de lezer een verdieping van de romanwerkelijkheid bieden… Dan staat ‘echt gebeurd’ en ‘waanidee van hoofdpersoon’ naast elkaar. In vergelijking tot de roman ‘De Donkere Kamer van Damocles’ van W.F. Hermans waarin ook waan en werkelijkheid zich vermengen (als lezer vraag je je af: bestaat Dorbeck ‘echt’ of is het een verzinsel van de hoofdpersoon Osewoud?), lukt het Joost de Vries veel minder goed om dat mysterie in stand te houden. Gaandeweg het verhaal dacht ik: alles wat het hoofdpersoon meemaakt is ook in de romanwerkelijkheid gefantaseerd. Tsja… Heb je dan nog zin om verder te lezen?
Daar moest ik allemaal aan denken toen ik ‘De Republiek’ van Joost de Vries las. Dat is natuurlijk wel een goed teken: het boek stemt in ieder geval tot nadenken. In ‘De Republiek’ neemt ik-persoon Friso vanaf de eerste zin de lezer mee in zijn denkwereld. Een wereld die behoorlijk benauwd is, vol van jaloezie, zelfoverschatting en dwalingen. Nergens is er een perspectief-wisseling die het mogelijk maakt om zijn uitlatingen of waarnemingen te toetsen. Klopt het wel wat hij in zijn frustratie als onzekere jongeman allemaal waarneemt en beweert over zijn grote leermeester en pseudo-vader, de exentrieke en tegendraadse hoogleraar Josip Brik? Doet hij zich uit onzekerheid als ‘jonge intellectueel’ groter voor dan hij in werkelijkheid is en schept hij een mythe over zijn spannende leven als redacteur van een, naar objectieve maatstaven, wetenschappelijk gezien marginaal blaadje? Je blijft als lezer gissen.
Tegelijk reflecteert de hoofdpersoon er op los maar zonder tot een soort verhelderend zelfinzicht te komen. Hoofdpersoon Friso is eigenlijk de puber van vijftien die roept dat hij gisteren nog tot diep in de nacht Also Sprach Zarathustra van Nietzsche heeft zitten lezen. Gewoon omdat hij weet dat dit een briljant boek is waar zelfs een vijftigjarige vrijdenker met een berg aan levenservaring nog een flinke kluif aan heeft om er maar een hoofdstuk op waarde te kunnen schatten. Zo’n zich overschreeuwende puber is de schrijver Joost de Vries misschien ook wel. Maar ook weer niet want herhaaldelijk steekt hij de draak met het epigonengedrag van de hoofdpersonen. Wat is authentiek in mensen, lijkt hij zich af te vragen… En: ‘ben ik zelf wel authentiek genoeg?’. Een pseudo-intellectueel die zelfs als hij op de wc zit te poepen, nog een verwijzing naar een denker uit de Klassieke Oudheid mompelt… is zo’n persoon authentiek? Nee, duidelijk niet. Maar de schrijver laat ook een hoofdpersoon in een grafrede zeggen dat zij door haar overleden opa zo gestimuleerd is om de denkers uit de Klassieke Oudheid te bestuderen. Tsja, dan mag het kennelijk weer wel. Terwijl het misschien net zo would-be gedrag is om zoiets op die plaats en op dat moment te memoreren.
Het spel met ‘echt’ en ‘onecht’ is in de Republiek van Joost de Vries goed neergezet
Het spel dat de hoofdpersoon met echt en onecht speelt is zeker goed neergezet door Joost de Vries. Ook de thema’s authenticiteit versus intellectuele zelfoverschatting komen goed uit de verf. De passages waar hij zowel Friso (en/of Philip) laat praten over moderne kunst (of over een dubieus onderwerp als ‘Hitlerporno’) zijn uitermate vermakelijk om te lezen. Het is waar: je hoeft maar een paar geschikte termen te kennen uit het discours (ook zo’n woord!) over die onderwerpen en je hebt het imago van een intellectueel die niet van gisteren is. De schets van het aparte academische milieu van de ‘menswetenschappen’ is komisch. Binnen dat brede vakgebied heb je inderdaad onderzoeken en onderzoekers die lachwekkende onderwerpen bestuderen. Het concept van de Hitlerstudies, en de titels van de publicaties binnen dit onderzoeksthema, heeft Joost de Vries minutieus uitgewerkt. Het zou allemaal perfect in de bibliotheek van een Sociale Wetenschappen-faculteit kunnen staan.
Maar helaas zijn dit soort duidelijk als hilarisch bedoelde passages kort: over het algemeen neemt de schrijver zijn hoofdpersoon en zichzelf veel te serieus. Zodat je af en toe denkt: ‘kom, kom, Joost. Nu geloof je toch een beetje te sterk in je eigen fictie.’ En dat gebrek aan relativering zorgt voor net te weinig ontwikkeling van de hoofdpersonen. Ze groeien niet geestelijk, zeg maar. En ze zijn ook niet zo levendig als ze hadden moeten zijn. Friso is zich bewust van het meta-niveau waarop je dingen kan beleven maar nooit doet hij daar nog een schepje bovenop. Hij zou bijvoorbeeld ook tot de meta-conclusie kunnen komen: ik wil graag denken dat ik denk dat ik in een film speel omdat dit een soort postmodern verstoppertje spelen is om de lezer het gevoel te geven dat ik heel cool & collected ben. In dat geval had ik hem als personage een stuk menselijker gevonden.
Toch heeft het boek genoeg interessante elementen om door te lezen. En de opbouw is spannend. Je blijft benieuwd hoe het afloopt. Alleen het einde is een beetje een anticlimax. Het idee van de ‘macht’ van onze verbeeldingskracht is een spannend concept waar ik persoonlijk wel iets mee kon. En dan heeft een boek voor mij meerwaarde. Goede Literatuur zegt iets over jezelf, zei Harry Mulish al.
Brik zegt ergens:
In de Republiek van Joost de Vries vraagt de hoofdpersoon zich af: ‘Wat heb je aan kennis die niemand kent. Angstbeelden die door iedereen als de werkelijkheid worden gezien zijn waardevoller, krachtiger dan welke feitelijkheid dan ook.’
Dit citaat trof mij diep. Persoonlijk heb ik ook fantasieën over de geschiedenis die gedicteerd zijn door de beeldcultuur uit mijn jeugd van de jaren zeventig. Hoe ouder ik word, hoe meer dit fictie blijkt te zijn. In het kader van wie A. zegt moet ook B. zeggen, hierbij twee verdiepinkjes waarbij ik dit ‘persoonlijke’ toelicht.
>> The Longest day versus Saving Private Ryan (persoonlijk intermezzo 1.)
>> Tirambula (persoonlijk intermezzo 2.)
Uiteraard makkelijk over te slaan voor iedereen die hier niet op zit te wachten.
Samenvatting van ‘De Republiek’ van Joost de Vries
De Republiek vertelt het verhaal van een jonge redacteur Friso van historisch tijdschrift De Slaapwandelaar, waarvan de redactie gevestigd is in een klein Amerikaanse universiteitsstadje. Het tijdschrift biedt een podium aan de ideeën van Professor Brik, de geestelijke vader van de zogenaamde ‘Hitler-studies’, een academische stroming die niet het leven en werk van Hitler zelf bestudeert maar juist de beeldvorming over Hitler in het verleden en heden. Zo kun je bijvoorbeeld alle films op een rijtje zetten over de laatste dagen van Hitler in de bunker in Berlijn. Elk decennium na de Tweede Wereldoorlog geeft een aparte interpretatie van de gebeurtenissen. Ook de laatste film over dit onderwerp (‘Der Untergang’ met Bruno Ganz als Hitler) zegt dus meer over hoe we over Hitler denken op dit moment dan over de historische werkelijkheid.
Ik moest bij De Slaapwandelaar denken aan het boek over de Eerste Wereldoorlog van Christopher Clark (ook weer met een hele nieuwe interpretatie over oorzaken en aanleidingen van de Eerste Wereldoorlog: past goed in het thema van het boek) maar dat boek verscheen in 2013 dus dat zal niet een verwijzing zijn.
Je kan overigens maar moeilijk de verleiding weerstaan om op elke bladzijde de verwijzing naar iets anders te gaan raden. Enfin, de titel van het tijdschrift is natuurlijk wel symbolisch voor het gedachtegoed van professor Brik en zijn volgelingen. We worden in slaap gesust en bedwelmd door duistere structuren van ‘de macht’. Deze professor Brik, oorspronkelijk afkomstig uit Oost-Europa, heeft Friso aan de positie geholpen op de universiteit in de VS, om het tijdschrift te leiden rond dit curieuze thema. Friso ontmoette de professor in Utrecht toen Brik daar gasthoogleraar was. Hij werd al snel een fan van zijn werk. Als redacteur van De Slaapwandelaar redigeert hij hartstochtelijk de artikelen van Brik en van veel andere internationale vooraanstaande historici, filosofen en literatoren die op dit vakgebied publiceren.
“Hij was een wagonnetje achter de Brik locomotief”.
Pipa, de vriendin van Friso, is hem achterna gereisd en woont ook in de buurt van het universiteitsstadje; zij werkt als restauratrice van kunstwerken. Pipa en Friso hebben een gecompliceerde liefdesrelatie. Maar zij adoreren Brik in dezelfde mate en dat lijkt hun relatie te bestendigen. Brik leeft als een soort verstrooide professor – het cliché van de studeerkamergeleerde – en zij bekommeren zich over de meer praktische zaken in zijn leven. Een driehoeksverhouding. Als Friso en Pipa uit elkaar willen gaan dan wordt dit dus extra pijnlijk omdat zij dan niet meer een eenheid vormen om Brik te verzorgen.
Een noodlottig ongeval met verstrekkende gevolgen in ‘De Republiek’ van Joost de Vries
Professor Brik wil dat Friso voor het tijdschrift over de beeldvorming rond Hitler naar Chili afreist en een interview houdt met een kunstenaar die bewust zijn kunstwerken met de achternaam Hitler ondertekent. Het is een voorbeeld van iemand die helemaal niet meer onder de invloed is van de beladenheid van het woord sinds de Tweede Wereldoorlog.
Bij aankomst op het vliegveld in Chili struikelt Friso op de vliegtuigtrap, bezeert zich en zonder het te weten doet hij een ernstige infectie op. Na het interview met de kunstenaar belandt hij doodziek in het ziekenhuis; hallucinerend ligt hij dagen lang in bed, afgesneden van de rest van de wereld. Na een paar dagen krijgt hij in het ziekenhuis te horen dat zijn leermeester Brik overleden is. Brik schijnt in Amsterdam uit een hotelraam gevallen te zijn. Een verrot raamkozijn werd hem fataal. Omdat hij nog te zwak is om te reizen kan Friso niet naar de begrafenis gaan en blijft hij in Chili achter, terwijl zijn vriendin Pipa de begrafenis bezoekt.
Tot de grote schrik van Friso blijkt tijdens de plechtigheden naar aanleiding van de dood Brik ene Philip de Vries zich te profileren als de ware erfgenaam van zijn gedachtengoed. Deze Nederlandse student, die de belangen van Brik in Europa behartigde, spreekt op de begrafenis in New York over Briks betekenis voor de wetenschappelijke wereld- hij memoreert zijn eigenaardigheden en grappen alsof hij tot de meest intieme kring rond Brik behoorde. Friso stikt bijna van de jaloezie. Helemaal als hij een video op Internet ontdekt van een tv-programma dat werd uitgezonden naar aanleiding van de dood van Brik; deze Philip de Vries (opvallend is natuurlijk dat hij de achternaam heeft van de auteur) neemt daar aan tafel plaats en typeert hem als een verstrooide professor die meer in de ban was van Woody Allen dan van Wittgenstein.
Friso is geobsedeerd door deze evenknie. Hij kan niet met het idee leven dat dit persoon ook door Brik werd gewaardeerd. Friso wordt vanaf dat moment overmeesterd door een irrationele jaloezie en teleurstelling en zint in alles op wraak. Gedreven door een blinde jaloezie begin hij zich in te beelden dat Philip de Vries hem van zijn sokkel wil stoten. Een soort paranoïde rechtvaardiging van zijn eigen jaloezie. En tegelijk vraag je je als lezer af: bestaat die Philip de Vries wel? Is dat geen gedachtespinsel van Friso. Een soort projectie?
Eenmaal genezen van zijn infectie keert Friso terug naar de VS waar hij meteen moet opdraven als erfgenaam van Brik want er is ingebroken in zijn huis in de VS. Friso neemt poolshoogte in het huis en handelt de zaak af met een politieagent; er blijkt niets gestolen te zijn. Steeds als hij de naam van Philip De Vries in de krantenberichten over de dood van Brik leest wordt hij woedend. Hij kan het niet verkroppen dat dit persoon de aandacht opeist die eigenlijk voor hem bestemd had moeten zijn. Zal hij dan toch ‘echt’ bestaan, denk je als lezer?
Friso reist vervolgens af naar Wenen om een jaarlijks terugkerend congres van internationale historici te bezoeken met als thema ‘The End of History’. Er staat ook een debat ingepland van hem met De Vries over het belang van Brik. Hij wordt bijna gek van de gedachte om zijn aartsvijand op het congres te ontmoeten maar dit lijkt onvermijdelijk. Op het congres ontmoet hij ook Felix Westerveld, een oude studievriend van hem. In de beschrijving van die vriendschap zien we ook hoe minderwaardig Friso zich voelt ten opzichte van zijn vriend.
Felix en Friso besluiten naar een historische ‘gaming’ avond te gaan met de welluidende titel: ‘Medieval Total War 111, real time strategy game’. Een grappige persiflage op hoe nieuwe media langzaam ook de wetenschappelijke beoefening van een vak als geschiedenis gaan beïnvloeden. Felix wordt op die avond stomdronken en Friso ontmoet ene verleidelijke Nina. Zij denkt dat hij Philip de Vries is omdat ze in zijn voornaam de achternaam ‘Vries’ hoort. Nina toont overmatig interesse in hem. Friso handhaaft de naamsverwisseling uit een soort spel. Hij kan zo Philip De Vries in een kwaad daglicht stellen door opschepperig over te komen. Nina blijkt een secretaresse te zijn van De Burgers Foundation – een stichting die voor particulieren historische objecten en collecties beheert. Nina stelt Friso voor aan haar haar baas en zijn compagnon. Zij tonen overdreven belangstelling voor Brik en zijn erfenis en horen Friso c.q. Philip de Vries uit over het testament van Brik. Zij vragen ook naar de inbraak in zijn huis in de VS. Brik had namelijk een grote collectie met oude films, boeken en kunst. Friso weet niet zo goed wat hij van dit spervuur aan vragen moet denken en begint langzaam te geloven dat deze mensen van De Foundation een dubbele rol spelen en misschien wel geheimagenten zijn.
Samen met de aantrekkelijke Nina brengt hij de dronken Felix terug naar zijn hotel. Friso schept behagen in zijn gedaanteverwisseling.
‘Ik dacht na, eerst als Friso de Vos, daarna als Philip de Vries. Het was niet zo dat ik in de rol van die laatste makkelijker sprak, maar het was een gevoel dat ik me meer kon permitteren. Ik kon elk cliché in de wereld oprakelen en het als een diepere wijsheid presenteren . Alles aan Brik koppelen.’
Nina probeert Friso te verleiden. Niet alleen seksueel maar ook intellectueel. Zij heeft verhalen over het werk van Brik (dat zij niet goed gelezen heeft blijkt al snel). Niettemin is Friso onder de indruk en hij stelt voor om te gaan zwemmen in het hotel.
Deze beschrijving van de ontmoeting van Nina vanuit de belevingswereld van Friso is knap gedaan. Want voordat Friso verder vertelt aan de lezer hoe zij onvermijdelijk seks zullen hebben op haar hotelkamer, doet Friso een stapje terug in de tijd. Hij herinnert zich een lange dialoog tussen hem en Pipa over vreemdgaan en hoe hij toch wel van haar hield, ondanks hun complexe verhouding. Deze herinnering komt voort uit een soort schuldgevoel over wat er gaat gebeuren in het verhaal. Zo’n flashback voorafgaand aan een scene is mooi gecomponeerd.. De seksscènes die daarna volgen zijn, volgens het thema van de roman, volledig ontleend aan de clichés uit de porno-industrie. De fictieve beelden hebben grote invloed op hoe we uiteindelijk seksualiteit ervaren. Friso heeft voortdurend het idee dat hij in een pornofilm ‘acteert’, in plaats van dat hij de liefde bedrijft. Hij is daarmee in levende lijve een voorbeeld van de theorie van Brik dat mensen zo beïnvloed zijn door de populaire beeldcultuur dat zij ook in het liefdesspel iets nastreven dat moet lijken op de cliches op TV. Hetgeen nog verstrekt wordt als Friso later ontdekt dat de escapades met Nina zijn opgenomen op video. Want als hij later op zijn hotelkamer komt en zijn TV aandoet zijn de bedscènes letterlijk te zien.
Langzaam denk je als lezer dat Friso is beland in een of andere machtsspel van de twee dubieuze types van de Foundation. Willen ze hem chanteren met die beelden? Vervolgens schakelt de schrijver weer terug in de tijd: hij beschrijft wat Friso beleefde tijdens zijn bezoek aan de schilder met de naam Hitler Lima in Chili – de opdracht die hij van Brik had gekregen om die kunstenaar te interviewen. Die tijdswisselingen zijn uiterst vermoeiend voor de lezer.
Bovendien blikt Friso terug op het moment dat Brik al dood is. Er zit een bepaald sarcasme in zijn bespiegeling. Al denkend analyseert hij de rol die hij feitelijk speelde voor Brik.
‘dat was het devies, dat was wie ik was…ik streek misverstanden glad, als een kruimeldief ging ik achter hem aan, ik verontschuldigde hem bij gastvrouwen op wier etentjes hij een uur te laat kwam, voor alle overschreden deadlines… ‘
Toen was hij nog ‘calm & collected’. Ook zo’n verwijzing naar een filmacteur uit een maffiafilm. In werkelijkheid zit Friso doodsbenauwd op zijn hotelkamer, volledig uit zijn rol gevallen.
Inmiddels ontmoet hij verschillende mensen op het congres waarvan een paar congresgangers hem aanzien als Philip de Vries; hij besluit deze identiteitswisseling nu permanent te gebruiken om hem zwart te maken dus hij laat zich aanspreken en reageert Philip.
Opvallend is hoe hij een gerenommeerde professor Raimund Pretzel (een prominente Duitse historicus) aanspreekt en een enorm lulverhaal houdt over Hitler-porno. Hij verbaast zichzelf er over dat hij met feitjes en weetjes weet weg te komen. Dat hij kennelijk kan meepraten terwijl hij alleen maar onzin uitkraamt. Uiteindelijk neemt hij afscheid met de naam Philip de Vries.
Op een volgende congresavond in Wenen wordt hij uitgenodigd door Markus Winterberg en Meneer Burgers (het duistere gezelschap van de Kunst Foundation die hij via Nina heeft leren kennen) op hun hotelkamer. De sfeer is grimmig. Het lijkt wel of ze hem dwingen. Zij willen dat hij een historisch artikel leest dat de herkomst beschrijft van een maquette van nazi Albert Speer. Het lijkt er op dat de Foundation zijn zinnen op dat artefact heeft gezet; en dat het artikel opheldering kan brengen over de plek waar de maquette zich nu bevindt. Het zeer warrig geschreven artikel gaat over hoe in de Fuhrerbunker na de dood van Hitler een maquette is gevonden van een protserig gebouw dat Hitler wilde laten bouwen door de huisarchitect van het Derde Rijk. Een curieus collectors item dat op een veiling veel geld zou opbrengen. Het artikel blijkt geschreven te zijn door… Philip de Vries. Het artikel is slecht geschreven en verhaalt over een inlichtingenofficier Rossovich die vlak na het einde van de oorlog door de Russische inlichtingendienst naar Berlijn gestuurd wordt. Er gingen geruchten dat Hitler nog zou leven en Rossovich moet dat onderzoeken voor de Russen. Hij gaat naar Berlijn om alles rond de laatste dagen van Hitler te documenteren; direct betrokkenen te interviewen en de Fuhrerbunker te bezoeken.. Meteen herkennen we als lezer ook de filmbeelden van ‘Der Untergang’ met Bruno Ganz als Hitler: ook weer een verwijzing naar de Brik doctrine ‘dat een historisch perspectief voortdurend beïnvloed wordt door de populaire beeldcultuur.’ Friso leest het artikel met stijgende verbazing. Rossovich vindt uiteindelijk een stuk van een maquette van Albert Speer in de Fuhrerbunker. Na zijn missie verkoopt hij deze maquette en wordt dit verschillende keren doorverkocht. Achteraf blijkt de maquette een vervalsing. Niettemin is de conclusie van het artikel dat uiteindelijk professor Brik de maquette gekocht heeft, om zijn privéverzameling met Hilter parafernalia aan te vullen. Voor De Foundation genoeg redenen om te denken dat Philip de Vries daar dus meer van weet.
De Foundation in de persoon van bullebak Sweders blijkt Friso (waarvan hij denkt dat het Philip is) te willen chanteren: hij weet dat hij een studieschuld heeft van 37.000 euro . Hij moet opheldering geven over waar het stuk zich bevindt. Want er was ingebroken bij Brik en de maquette staat niet meer op de inventarislijst. De duistere personen van de Foundation verdenken hem dat hij meer weet van deze diefstal. Burgers denkt dat de Chiltons (de decaan van de universiteit van Brik en zijn vrouw die over de nalatenschap gaan van Briks spullen – zeldzame films, boeken reclameaffiches die Brik heeft verzameld etc en die zijn huis bezocht hadden na zijn dood en alle spullen geïnventariseerd) die Maquette hebben verdonkeremaand
Langzaam begint hij te beseffen dat hij werkelijk in spionagediensten is verzeild geraakt. Hij is bang. Adrenaline jaagt door zijn lichaam; hij ziet spoken. Hij vertrouwd niemand meer, ook de Chiltons niet, die inderdaad erg aardig zijn, te aardig.
En tegelijk beleeft hij alles op een soort meta-niveau.
‘Wat was het toch heerlijk om intellectueel te zijn. Die ratio, dat je altijd dit meta-niveau had , het was de vervolmaking van wat Brik mij had geleerd, dat ja ook nee betekende, wit ook zwart, hier ook elders, leven ook fictie.”
Zo schakelt de hoofdpersoon steeds tussen wat hij meemaakt en wat hij denkt mee te gaan maken volgens alle clichés uit de spionage-thriller. ‘Een hand op een schouder, een revolver in de rug.’ En als er dan niets gebeurt dan zegt hij ‘Het narratieve bliijft uit.’
Tja. Soms is de hoofdpersoon zichzelf ook helemaal zat en dan is hij eigenlijk in mijn ogen het meest menselijk. Als hij wegloopt door de sneeuw na een dramatische gebeurtenis en zijn eigen voetafdrukken ziet zegt hij: ‘Moest ik daar iets van maken? Zat daar een diepere waarheid in? Zat iemand erop te wachten dat ik mijn eigen voetsporen metaforiseerde.’ Nee, inderdaad niet. Daar zit niemand meer op te wachten aan het einde van het boek.
Dan ziet hij op zijn hotelkamer een flyer van Het Rechterarmbevrijdingsfront, een manifest dat de rechterarm (beladen door de Hitlergroet uit de geschiedenis) wil ‘denazificeren’. Een geestige wending in het verhaal waar ik erg om moest lachen. Een groep activisten die op een Brikiaanse manier wil aantonen hoe een dramatisch verhaal uit het verleden (de heil-groet staat symbool voor verschrikkingen van Nazi-Duitsland) onze interpretatie van een onschuldig gebaar volledig kan veranderen. Zo was de uitgestoken arm eeuwen een teken van onderlinge verbondenheid tussen mensen. Maar alleen omdat Hitler in 12 jaar voor een volledig andere connotatie zorgt kunnen we dat gebaar nu niet meer gebruiken, zonder direct als neofascist te worden geboekstaafd. Friso zoekt contact met de actievoerders, geeft zich uit voor De Vries, en vraagt of zij zijn naam onder het manifest zetten. Zo maakt hij Philip de Vries nog belachelijker in de bij de deelnemers van het congres want de activisten verstoren later het een lezing met een actie en flyers.
Mooi voorbeeld van de paranoia van Friso is de scene dat Friso Philip de Vries meent te herkennen op straat. De gelijkenis met hem blijkt groter te zijn dan hij dacht. Is hij nu aan het hallucineren, vraag je je af als lezer. Hij volgt hem maar achteraf blijkt dat hij zich alles heeft ingebeeld. Als hij Markus Winterberg van De Foundation weer ontmoet gaat hij denken dat dit een agent is van de Mossad. Gedreven door angst slaat zijn fantasie duidelijk op hol. Maar als lezer krijgen we niet te weten wat nu echt is en wat niet.
Friso gaat nu, onder druk van de Burgers Foundation, Weense antiquairs bezoeken om te reconstrueren waar Rossovich mogelijk de maquette te koop heeft aangeboden; zo kan hij missschien te weten komen of het stuk is doorverkocht aan Brik. Hij belandt bij de antiquair Marcus Aurelius. Na enig subtiel aandringen blijkt dit familiebedrijf dat al zeventig jaar bestaat, een ‘Duits kabinet’ te hebben, een voor gewone klanten verborgen souterrain met allemaal Hitler-parafernalia. Vlaggen met hakenkruizen, een exemplaar van Mein Kampf met de handtekening van Hitler, dienstwapens van kopstukken uit het Derde Rijk. Maar over de maquette geen informatie.
De volgende congresavond is in SchloB Schonbrunn, een soort apotheose van het boek. Dat zal de avond zijn waarin Friso Philip de Vries in levende lijve ontmoet en misschien ook wel de avond dat de persoonsverwisseling duidelijk wordt. De ontmoeting is een anti-climax: Philip blijkt een zeer aimabele jongen te zijn, waar Friso een klik mee heeft, of hij het nu wil of niet. Hij vraagt hem ook direct naar de Hitlermaquette, waar Philip dat vage artikel over geschreven heeft. Hij vertelt hem dat de maquette is gestolen uit het huis van Brik. Philip begint dan te lachen want wat blijkt: het artikel is een vorm van ‘fanfiction’. Er schijnt een jaarlijks Hitlerfictienummer te zijn, waar Philip het artikel voor heeft geschreven. De gehele geschiedenis is volledig verzonnen. Daar zijn de ‘stillen’ van de Burger Foundation dus ingetrapt. De avond eindigt hilarisch : het Rechter Armbevrijdingsfront verstoort de avond door op een ludieke manier aandacht te vragen voor hun boodscchap, er breken vechtpartijen uit en beveiligingsbeambten moeten een einde maken aan de chaos in het SchloB Schonbrunn.
Epiloog van ‘De Republiek’ van Joost de Vries
De roman ‘De Republiek’ van Philip de Vries c.q. Joost de Vries (laten we nu in de mysterieuze naamsgelijkenis van de auteur en Philip maar eens meegaan) eindigt met een nogal duistere Epiloog. Als afsluiting van het boek denkt Friso terug over zijn eerste kennismaking met Pippa’s schoonfamilie bij het verjaardagsfeest van haar 90 jarige opa. Ook hier zegt hij weer: ‘Wat zag ik toen, als ik naar Pipa keek. Andere dingen nu. ‘ Vervolgens beschrijft hij Pippa nog vanuit zijn perspectief van prille verliefdheid. En hoe ontroert hij nog is van haar speech over haar opa. En hoe wanhopig hij is voorafgaand aan de begrafenis als zij niets van zich laat horen. Dan de grafrede bij haar opa. Eerst voorgelezen en halverwege uit haar hoofd. Hoe haar Opa haar belangstelling voor de Oude Grieken heeft aangewakkerd en gestimuleerd. En Friso hoort in de lofzang op haar opa een lofzang op zichzelf. En vervolgens zegt hij vanuit het nu: ‘met terugwerkende kracht weet ik inmiddels dat dit een valse herinnering is, een onechte’. En daarmee herhaalt hij het thema van het boek: de verbeeldingskracht zorgt voor voortdurende vervorming van wat we meemaken, vertellen of herinneren. Je zou bijna gaan twijfelen of die hele Brik geschiedenis ook niet een product van de verbeelding van Friso i
Titel ‘De Republiek’
Men spreekt van een republiek als een koning van een land sterft en de regeringsmacht niet wordt overgedragen aan een erfgenaam (de kroonprins) maar aan nieuwe machthebbers zonder familieband met de koning. Een of meerdere personen grijpen de macht en roepen ‘De Republiek’ uit. Zij beëindigen daarmee de monarchie. Josip Brik is overdrachtelijk gesproken zo’n koninkrijk dat ineenstort; Friso en Philip strijden vervolgens om zijn opvolging. Brik zelf refereert al op de eerste bladzijde aan de titel van het boek: “Zeg het eerlijk Friso, ben jij mijn Dauphin of mijn Robespierre?” Brik verwijst met deze zin naar de periode in de Franse geschiedenis na de Revolutie van 1789, waarin de revolutionair Robespierre ‘De Republiek’ uitriep. Een zeer gewelddadige periode van Terreur waarin veel slachtoffers vielen.
Hoofdpersoon heeft een dubbel gevoel van verbonden willen zijn met de intellectuele elite van Europa op gebied van geschiedenis, journalistiek en literatuur (hij is ontroerd als bij de start van een groot congres een hele zaal hetzelfde lied zingt. Gaudeamus igitur.) Hij ziet deze gemeenschap van schrijvers en wetenschappers als ‘Onze Nieuwe Republiek’, meritocratie van kennis. Tegelijk voelt hij afstand van dit exotische gezelschap vanwege zijn eigen bedrog en slippendragers mentaliteit (hij redigeert alleen maar artikelen, schrijft zelf niks ), de dreiging om Briks erfenis te claimen in de persoon van Philip de Vries en het complot dat aast op de Hitlermaquette.
En dan noemt hij in een herinnering de prille liefdesrelaties met Pipa ook nog in verband met De Republiek. Zij vormden samen een nieuwe Republiek. Een nieuwe periode, een nieuw verbond.
Metaforen in De Republiek
Een van de thema’s in de ‘Republiek’ is hoe mensen geneigd zijn belevenissen en herinneringen in te kleuren. En hoe onze verbeeldingskracht daarbij sinds de jaren zestig wordt gevoed door een invloedrijke beeldcultuur die volledig fictie is.
Wanneer je een roman leest is dit mechanisme natuurlijk ook actief. Bij de zin ‘Als een verzopen kat stapte zij het café binnen‘ heeft iedereen direct een beeld. Terwijl een verzopen kat er toch heel anders uit ziet dan een vrouw met nat haar en een doorweekte jas. Onbewust vullen wij dit bijna automatisch in omdat we dit in onze herinnering werkelijk een keer hebben gezien of meegemaakt. De metaforen in De Republiek verwijzen echter naar 100% fictie maar zijn net zo krachtig. Sinds de opkomst van TV zijn er generaties opgegroeid met nieuwe clichés die kennelijk net zo’n sterk beeld oproepen. Onze emoties zijn daarmee ‘verrijkt’ met hardnekkig beelden die op zich weer heel tijdgebonden en persoonlijk zijn. Om dit thema ook letterlijk kracht bij te zetten gebruikt Joost de Vries in zijn boek verschillende metaforen van die nieuwe generaties. De vraag is of dit soort metaforen uit de roman de tand des tijds zullen door staan. Mijn vader kent bijvoorbeeld de stripheld Rik Ringers niet. Dus die heeft geen beeld van die frisse Hollandse jongen die overal een oplossing voor heeft. En mijn zoon ken Rik Ringers ook niet. Dus deze generaties hebben daar geen beeld bij.
Hoe tijdsgebonden is een beeldspraak? Een interessante vraag. Ik (geboren in 1966) heb in ieder geval veel plezier beleefd aan de metaforen. Ik zet ze nog even op een rijtje. Ben eigenlijk wel benieuwd of jullie lezers hier een beeld bij hebben. Eerst de zin lezen en dan pas op de postzegel klikken voor een groter beeld.