āMaak je niet druk, ouwe jongen,ā had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Westen.’
We beginnen met onze vogelvlucht in Nijmegen: de Waalbrug š
God zou ze een lol doen als i ze plotseling te grazen nam. Maar God weet beter dan jij of ik. Tobben willen ze, blijven voorttobben. En onderwijl gaat de zon op en onder, de rivier daar stroomt naar ‘t Westen en blijft stroomen tot dat daar ook een eind aan komt. Neen plannen hatti niet meer, en te sappel maken zou i zich niet meer. Daarvoor zou Japi wel oppassen. Een diner accepteerde i dien avond nog wel. Zelfs zong i een komiek liedje en stak een malle speech af, staande op een stoel.
Eenige maanden heeft Japi nog verstaard. Met zijn gezondheid ging het niet al te best en de toelage van zijn kantoor hield op. Den winter bracht i in Amsterdam door, waar ze druk bezig geweest waren, mooie huizen af te breken en er leelijke voor in de plaats te zetten, al tobbende.
In Mei trok i naar Nijmegen. Daar schreef i me op een briefkaartje, dat Jeanne aan haar borstkwaal gestorven was. Daar hatti op gewacht, schreef i.
Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. āMaak je niet druk, ouwe jongen,ā had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Westen. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt. Op zijn kamer vonden ze een stok die van Bavink had gehoord en aan de muur zes briefjes met G.v.d. er op en ƩƩn met āZiezoo.ā
De rivier is sedert naar het Westen blijven stroomen en de menschen zijn blijven voorttobben. Ook de zon komt nog op en iederen avond krijgen Japi zijn oude lui het Nieuws van den Dag nog.Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.





