geverfde vogel burkunk
Home » thema » verlies » Onder soortgenoten

Onder soortgenoten

“De Geverfde Vogel” (1965) is een roman van de Amerikaanse schrijver van Poolse afkomst Jerzy Kosinski. Ik las het boek ademloos toen ik op de middelbare school zat. Het beklemmende verhaal speelt zich op het Poolse platteland in de Tweede Wereldoorlog.  Het geeft een beeld van de menselijke neiging tot uitsluiting van personen waar een luchtje aan zit. Als puber begreep ik de thematiek nog niet ten volle maar ik voelde wel mee met het jongetje dat van dorp naar dorp zwerft en overal wordt misbruikt en uitgestoten.

Lid worden van de Depressie Vereniging

Ik moest aan de bijzondere metafoor van de Geverfde Vogel denken toen ik lid werd van de Depressie Vereniging. Door die stap kreeg ik, of ik het nu wil of niet, het label ‘depressief’ aan mijn poot gehangen. Ik ben namelijk zeer dramatisch van aard en overgevoelig. Meteen na het invullen van het online formulier, concludeerde ik voor mezelf dat ik nu een ‘geverfde vogel’ geworden was. De verfklodders waren, bij wijze van spreken, zichtbaar op mijn armen en benen. Al snel dacht ik: ‘kom op, je kan het ook als een geuzennaam zien.’  In het boek komt een sadist voor die een vogel vangt, vervolgens bekladt met verschillende kleuren verf en weer loslaat. De vogel vliegt terug naar zijn soortgenoten. Maar hij wordt niet geaccepteerd. Integendeel: hij wordt vanwege zijn afwijkende verenpracht dood gepikt.

Still uit de film ‘The Painted Bird’ van Václav Marhoul (2020) naar het boek van Kosinski

Het boek “De Geverfde Vogel” biedt de lezer een spiegel waarin we de menselijke neiging tot uitsluiting kunnen aanschouwen.  Maar ook vormt het een pamflet van hoe wij, gekleurde zielen, elkaar kunnen vinden en helen. In de (her)erkenning van elkaars kleurenpracht, in het delen van onze verhalen, vinden we de kracht om samen te vliegen – niet ondanks, maar dankzij onze kleuren.

Ik troostte mezelf met de gedachte dat ik niet zo maar lid van de ‘landelijke’ vereniging was worden. Om als vrijwilliger te gaan werken als gespreksbegeleider van een lotgenotengroep bleek dat verplicht te zijn. Dat voelde toch iets anders dan heel hard om mij heen roepen ‘HALLO! IK BEN OOK DEPRESSIEF!’ Nee, ik kon in gedachten mij de grootste interne en externe afwijzing besparen. ‘Nou ja, IK HEB EEN VERLEDEN MET DEPRESSIE’ , riep ik er snel achteraan. Dat voelde een stuk minder gevaarlijk. ‘Hij was wel gek,’ hoorde ik anderen in mijn hoofd dan verzuchten, ‘maar gelukkig is hij dat nu niet meer. Hij is voor de rest ongevaarlijk.’

Toch bleef ik ‘rumineren’ over deze stap. Ik weet dat ik, na jaren psychotherapie, niet moet rumineren… Toch is het nooit verdwenen. Lid worden was een vreemde gewaarwording. Door deze toetreding was ik officieel ‘depressief ‘ geworden. Het voelde als een soort erkenning die bijvoorbeeld slachtoffers van een lang vergeten oorlog na een lange periode,  toch krijgen als zij in de pers aandacht krijgen voor hun traumatische verleden.

Depressief. Wat betekende dat eigenlijk? Idioot dat ik pas echt over dat label ging nadenken toen ik lid werd van een soort patiëntenvereniging die beweert op te komen voor dit type mensen. Was ik er zelf één? Mag ik spreken van Mijn Soort Mensen? Het eerste dat in mij opkwam was ontkenning. Ik ben niet zo’n heftig geval. Toch slik ik al 24 jaar antidepressiva.

Ik dacht:  ‘Anderen hebben vast een klinische depressie die veel serieuzer is dan mijn neiging tot rumineren, mijn onzekerheid, mijn faalangst en mijn fundamentele wantrouwen naar mensen. Want  laten we wel wezen:  ik heb een vrouw die van mij houdt, ik heb drie prachtige kinderen op de wereld rondlopen, ik heb een grote schare vrienden en ik slaap elke avond snel in. Ik ben wel hyperactief en doe zo’n drie dingen tegelijk. Ook ben ik soms geobsedeerd en vind ik het moeilijk om te stoppen met iets. Ik ga altijd maar door. En ik vind het moeilijk om gedachten van feiten te onderscheiden.

Kortom:  ik ben niet meer depressief, hoogstens neurodivergent. De laatste tijd voel ik mij erg thuis bij dat nieuwe kleurtje uit de waaier van labels die zorgverleners geneigd zijn aan je poot te hangen. Het enige wat ik eigenlijk zeker weet is dat ik niet neurotypisch ben maar afwijk van normale mensen. Met dat fenomeen valt redelijk te leven. Soms denk ik dat het een kwestie van aanvaarden is. Herkennen en er mee om weten te gaan. Daarin zit mijn ervaringsdeskundigheid. En daarmee kan ik anderen helpen.

Het is jammer dat ik, zo’n twintig jaar geleden, toen ik mij heel slecht voelde en thuis kwam te zitten met een burn-out, mijn goedwillende huisarts op mijn eigen verzoek, anti-depressiva voorschreef. Het hielp zeker maar ik wist toen niet dat ik nooit meer van de pillen af zou komen. Nu weet ik dat ik eigenlijk vanaf dat moment veroordeeld was tot een verblijf in een niet onaangenaam maar vlak landschap, zonder de extreme dalen maar ook zonder tot in mijn botten gevoelde hoogtepunten.

Een paar pogingen om los te breken uit deze fuik van de farma-maffia liepen op niets uit. Van 2001 tot 2010 was het de chemische werking van paroxetine dat mij in evenwicht hield. Van 2010 tot 2015 overgezet op citalopram, toen een afbouwpoging en een harde terugval. Van 2015 tot 2020 liep mijn motor goed op venlafaxine.  Tijdens Covid mijn laatste afbouwpoging en weer een terugval. Zoals het nu voelt zal ik die chemische verbinding aan mijn lichaam blijven toevoegen tot het einde der tijden.

Toen ik begon met antidepressiva was ik zeer gevoelig voor het nog steeds onbewezen verhaal over het ontbrekende ‘stofje’. Het zou fungeren als boodschapper tussen mijn synapsen. Verkoopverhaal of niet: bij mij werkt het om een fundament terug te krijgen; de grootste barsten verdwijnen. Steeds als ik weer begon met innemen kreeg ik weer een solide bodem terug waarmee ik goed een onzeker bestaan kan pareren. Dat het spul verslavend is heb ik mij nooit gerealiseerd. Ook niet dat ik waarschijnlijk tot aan mijn dood de SSRI in mijn bloed zal hebben.  Ik weet inmiddels dat dit een gegeven is. Mijn calvinistische geest speelt alleen nog af en toe op en gaat met dit uitgangspunt aan de haal.  ‘Je moet toch verdomme zonder kunnen!’ fluistert hij mij dan in. Gezien alle mislukte afbouwpogingen wordt dit verlangen steeds minder.

De laatste tijd troost ik mij met de gedachte dat ik het spulletje nodig heb, zoals een diabetes patiënt insuline nodig heeft. Eens een geverfde vogel, altijd een geverfde vogel. So be it.

Het is evident dat ik vanaf mijn adolescentie zware mentale klachten had die mij tot wanhoop dreven. Dat wel. Van een gevoel van verlies van kompas, eenzaamheid, vervreemding, negatief zelfbeeld, impostersyndroom tot maniakale faalangst. Mijn verentooi met labels was indrukwekkend. En, zo hoor ik ook iemand in mijn hoofd zeggen: ‘niks bijzonders. een klassiek gevalletje van identiteitscrisis die heel veel mensen in zo’n overgangsperiode van puber naar volwassene meemaken…’

Hoe dan ook kreeg ik 20 jaar later, zo rond de eeuwwisseling, ik was 35 jaar oud, een complete burn-out die mij voor 1,5 jaar in de ziektewet deed belanden. Maar was ik toen depressief? Ik weet het niet. De gesprekken die ik met een psychotherapeut voerde, gingen nooit over een sombere stemming. Het ging meer over een slecht contact met mijn gevoel  en een complete desorientatie en gebrek aan vertrouwen. Over enorme woedegevoelens die ik niet kon uiten of een plaats geven en die mij transformeerde in een wantrouwend hoopje mens dat vooral op het gebied van een loopbaan ten einde raad was.

Die periode van volledig uitgeschakeld zijn en niet in staat om normaal te functioneren ligt gelukkig ver achter mij. Of je het een depressieve periode kan noemen weet ik niet goed. Door het gebruik van anti-depressiva herstelde ik langzaam en ging ik weer meedoen. Tot op de dag van vandaag rommel ik zo verder.

Tot grote verassing van mijn contacten op Linkedin maakte ik gewag van mijn nieuwe vrijwilligersfunctie. Het voelde als een stomme actie. Via via hoorde ik dat sommige mensen in mijn netwerk totaal niet begrepen waarom ik dit soort werk vermeldde. Richting werkgevers ga je natuurlijk niet roepen dat je een verleden hebt op het gebied van mentale klachten. Dan gooi je je eigen glazen in. Want een geverfde vogel wordt uit de zwerm gewerkt. Het boek van Kosinski leek een onheilsprofetie.

Door mijn werk als gespreksbegeleider zie ik dat anders.  Je kan het boek ook zien als een pamflet van hoe, gekleurde zielen, elkaar kunnen vinden en helen. In de (her)erkenning van elkaars kleurenpracht, in het delen van ervaringen, vinden we de kracht om samen verder te vliegen – niet ondanks, maar dankzij onze gebreken. In die zin ben ik bij de vereniging geen gespreksbegeleider maar een gebreksbegeleider.

🦷🦷🦷🦷🦷 ? Voor een overweldigende en duurzame ervaring zeker raadplegen… want dit zijn kunstwerkjes waar de tand des tijds geen vat op heeft

Blader door alle onderwerpen

Snel bladeren